De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
dagen van onze korte visite een droeven indruk meê. Bosboom is weer neêrslagtig, onvoldaan met zijn werk, zwak en moê, - ik maak mij over hem ongerust. Hoe somber zij het verschiet inziet, kunt Gij U voorstellen. Wij troffen er Ds. G. aan, de fluitspeler en klaagzanger, - och, de bluf van den eerste is lang voorbij, slechts de bleekheid van den laatste wil niet wijken. Mevrouw B. geloofde, ‘dat de Heeren het misschien aangenaam zouden vinden elkaâr te leeren kennen’. Dat naïve geloof! Het gesprek liep over het Congres, over Uwe verschijning op den catheder, Mevrouw bragt U met tact te voorschijn: ‘Sophie, heeft Mijnheer Huet bij U gelogeerd?’ G. kon, al had ik Meijboom, gechargeerd dominéachtig, weêrgegeven, toch den Dominé niet in de mouw houden: ‘Permitteer mij, Mevrouw! dat ik mijne uitdrukking van zooeven toelichte. Ik zou de partij van Alb. Thijm hebben gekozen, na eerst al mijn afschuw van ultramontanisme te hebben lucht gegeven. Dan zou ik geprotesteerd hebben tegen’, met stemverheffing, en verheffing van den meelpap der wangen, ‘tegen den logen van Lessing’ Menschen sind es nicht, es sind nur Christen.
En nu weet Ge wel wie zonder stemverheffing zich veroorloofde tegen dat woordeke logen te protesteeren met Goethe's woord over Kerkgeschiedenis: Gemeinen sah ich wohl, Gemeinde nicht. Ds. G. nam zijn hoed, den volgenden ochtend las ik in de Haarlemmer dat zijn vrouw was bevallen - het viel hem te vergeven dat hij in dat bangste uur ter wereld naar den Zuid Buiten Cingel was geloopen. Mijn vriend HelvetiusGa naar voetnoot1 beweerde dat hij slechts dankbaar had te zijn - mogt hij iets weêrom zeggen, dan was hij niet zoo'n pessimist - maar van die voorstelling, zei ik, heb ik schuld, car vous ne voyez pas rose, vous broyez du noir; dan | |
[pagina 78]
| |
wou hij liever zijn rijmepistel met Horatius dan met Boilean hebben zien vergelijken.... Le silence est la leçon des Rois en ik behandelde mijn blinde als was hij Koning geweest ‘Maar ik heb gezorgd dat ik den Gids weêr geregeld krijg en ik stel mij groot genoegen voor van de vorige artikels!’ ‘En Sam Jam, Mijnheer!’ ‘Sam Jan, amice! Hij heeft het stuk, het libel, het...niet gelezen, hij neemt er geen notitie van, - maar jongens! het spijt mij zoo dat ik niet zien kan! Verleden week moet zijn gezigt bij beurte al de kleuren van den regenboog hebben gehad!’ Mevrouw Bosboom, à propos van Sam Jan en zekere recensie: ‘Het is slecht van me, heel slecht, maar ik lees toch het eerst van alles die stukken van Huet. En dan verkneukel ik mij, al is het nog zoo ondeugend van me. En dan denk ik in mij zelve: “Als ik ook maar eens niet in zijn knuisten val, dan blijft er niets over, dan drukt hij mij plat.”’ Zeker iemand: ‘Hij heeft kleine handen, Mevrouw!’ ‘Maar dan nijpen zij als de scharen van een kreeft!’ En ik, die wist dat Ge bezig waart, ik had geen moed haar aan te raden een stuk over de Verovering of Inneming van Hoei, zei ze, Huy is natuurlijker, voor de Gids in te zenden. Het scheen mij toe eene Verdediging van Héraugière te zijn, naar aanleiding van het Journaal van Anth. Duyck door Mulder uitgegeven, door Fruin gerecenseerd, geloof ik. Op de volgende vergadering zal ik er over spreken. Ik wensch van harte dat het plaatsbaar zij, want terwijl de brieven U overtuigd hebben, hoe aardig, hoe innemend ze zijn kan, als ze niet gelooft een rol te moeten spelen, een rang te hebben op te houden, ga ik met de gedachte om of er nog iets te doen is om het droef verschiet dat haar verbeidt wat op te helderen. Met Bosboom zal zij alles, alles verliezen, materieel, want ik geloof niet dat ze rijk zijn, en | |
[pagina 79]
| |
naar den geest, want zijne ziekelijke bewondering is haar behoefte geworden. Ah! quelle vieillesse, pauvre et isolée, - want zich een nieuw geslacht hartelijk aan te sluiten, want te gelooven dat er om en na haar iets beters komen kan, iets beters komen moet, - ik vrees dat dit geloof in de zelfvergoding bezweken is!... Ingesloten eene proeve van - verstandsverwarring - en tevens een blijk hoe goed het zal zijn, hetzij Ge in 1865 Uwe Portraits de littérateurs voortzet, alle maanden of om de twee - U tusschenbeide in andere stoffen verlustigend - maar die zin is niet te redden. Hoe goed het zal zijn, meen ik, dat Gij ook Multatuli bij de wilde haren pakt, - die dolleman maakt meer jonge lui ongelukkig dan men gelooft. Sophie verzoekt mij allerlei verontschuldigingen bij te brengen, dewijl ze Mevrouw Huet zoo min voor de bloemen dank zegde, als de aardige briefjes beantwoordde. En zeker, er waren drukten, maar niet van zoo overwegenden aard, of zij had het kunnen, het moeten doen. Belofte van beterschap, ziedaar wat ik gaarne overbreng. Hoe vindt ge l'Ami Bossaert, Avocat à Ypres? Wat zijn de Belgen toch nog jong, en wat ben ik oud, die mij zoo voortdurend over ons verval zit te kwellen. Alles liefs aan Gideon, onze hartelijke groeten aan Mevrouw.
De Uwe.
P.S. Heeft Mevr. Huet geen lust den indruk der lectuur van la Marquise weêr te geven? Maar dan wachte zij niet tot alle deelen zijn uitgelezen. |
|