XXXIV
Amsterdam, 4 Sept. 1864.
Lieve Vriend!
Ge hebt plan de Rijmpjes van Bronsveld in het Album aan te kondigen; gelief notitie te nemen, dat de man ook als beoordeelaar van Poëzy en wel van stichtelijke poëzy is opgetreden.
Waar?
In Tinholds Stemmen voor Waarheid en Vrede, Augustus Nr, dat curieux genoeg met een artikel getiteld: Oorlog begint. Al wenschte ik wel dat T. zich tegen Groen flinker had gehouden, de weêrzin, die Schwarz hem inboezemt, perce par tout.
Het is een interessant nr. ook over Coquerel en Oosterzee.
Wordt Ge nieuwsgierig?
De dwaze Bronsveld, ‘Veenendaal verdient dank!’ En waarvoor? ‘Omdat hij het duidelijk uitgesproken heeft, dat de christen zingen mag, ja zingen moet!’
Dat deed Tollens reeds van de menschen
Al wat leeft en braaf is zingt
Alles zingt en kweelt een lied
Slechts de boozen zingen niet!
Hoe vindt Ge Veenendaal?
‘Met een gids op mijn weg’
Toch de blaauwe beul niet!
En dan Bronsveld?
‘De zingende christen is bij velen altijd een leeuwerik, die opstijgend zich verliest in de wolken, waarom niet de nachtegaal, die langs onze wegen zingt, in onze onmiddellijke nabijheid.’