XXVIII
Amsterdam, 20 Julij 1864.
Mijn Zaanlandsche Burgemeester - het tooneel is de Graanmarkt op het Water vis à vis du Doelen N.Z.
B.: ‘Jongens, Vriend! krijgt Bogaers er zoo langs? Je weet, ik heb zooveel met hem op, en toch zal die ondeugende Huet wel zorgen, dat hij de lagchers aan zijn zij krijgt!’
Ik: ‘Heb je dit al meer ondervonden?’
De Burgemeester: ‘Maar Vrind! dat heet ik naar de bekende weg vragen! Al ben ik het soms niet met hem eens, ik moet immers zelf lagchen? Wat mij maar spijt is, dat ik zoo altijd niet volgen kan.’
Zeker iemand verrast, - niet verrukt:
- ‘Is hij dan soms duister?’
De Burgemeester: ‘Dat niet -’
Hoe keek zeker iemand op zijn neus! ‘maar - het draait er mij soms bij voor de oogen, het gaat zoo gaauw - ik zou de dingen meer wenschen te kennen. -’
‘Wel, lieve Vriend! lees meer, want als bij ieder oordeel eene aanhaling moest staan, -’
Mijn Burgemeester: ‘God beware ons, - ik lees het veel liever zonder.’
Ziedaar een der oordeelen, liefste Vriend! niet bestemd om er U voordeel mee te doen, maar om U te bemoedigen. Wilt Gij er een andere stichtelijke bij, neem dit van een moralist.
‘Ik ben boos op mijzelven, die er zeker altijd het eerst naar grijp, en toch kan ik niet uitscheiden voor ik ze gelezen heb, - en wenschte dat ze legio waren.’
Mevrouw Huet! ik maak U mijn compliment over Uw echtgenoot, op het anti-papistisch papiertjen komt zelfs geen majusculen B.H. voor, en het is goed ook, want, sauf les