De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |
Toch heb ik vollen vrede met de scherts, als Gij berusten kunt, en dus sterker zijt dan wie eene stad inneemt. In ernst, het bleef me hinderen, dat de aankondiging gepaard moest gaan met een aanval, hoezeer ook verdiend. En wat mij vooral leed deed, het was dat Ge, pas storm en schipbreuk ontkomen, opnieuw Uwe rust op het spel gingt zetten. ‘Och! het is niet de schuld van de zee die altijd weer lust in dadels heeft, het is de onze die altijd weer lust hebben in het varen!’ Welnu, vaar dan, maar vaar niet op dat troebele meertjen van de kerk, vaar op het ook niet overheldere, maar toch frisschere onzer litteratuur, waarover ten minste de wind gaat en de zon schijnt! Plaag de predikanten, zooals Gij het Koetsveld doet, maar laat Pierson en Zaalberg zeuren met Saussaye en Schwartz - of ik zeg dat de Dominé nog in U steekt! De minderheid vermoedt alvast tot welk resultaat Ge kwaamt, - de meerderheid? gelooft Ge dat ze Uwe Toespraken meê begrijpen, meê gevoelen, meê genieten kan? En al zal ik laatste zijn toe te geven, dat het clericalisme ... aanvult, ik zoû van de nieuweren wenschen (eischen?) dat zij het deden! Maar Ge hebt genoeg aan de bezwaren van K., wat kwel ik U met de mijne? Er is geen sprake van indiscretie, hoe vroeg Gij komen wilt, als wij het maar mogen weten om gerust te zijn. En daarom een paar regels, bid ik, Sophie heeft haar reputatie op te houden. Vele groeten, mijn respect aan Mevrouw, aan Gideon tot ziens. Van harte de Uwe.
P.S. Alb. Thijm heeft zich verlustigd in Uw wijze iemand een potje te laten breken. |
|