De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXI
| |
[pagina 43]
| |
mand zou gaan. Ik heb tot vermoeijens toe gevochten, en eindelijk overwonnen. Pamela zal mij den hoop naar ‘De zolder’ toezenden. Verlangt Gij een lijstjen, - weet Gij iemand die lust heeft dat zoodjen in het Album eens af te doeu? Gij zelf kunt Uw tijd beter besteden, het was het algemeen gevoelen. Dat was de lichtzijde van het avondjen, men huldigde opnieuw Uw talent. Van de wolk die De Gids bedreigt in zekere ‘Letterkundige Geschiedenis’ heb ik maar geen woord gerept. Hierbij Taine. Wat dunkt U van Oosterzee's laatste aflevering der Kunstkronijk, het boek huldigende om ons eene paraphrase van een der gedichten van Goethe te geven? En van Pierson, die nogmaals de Grieksche tempels tegenover de Gothische kerken stelt om een nieuwerwetsch begrip van eenen stylist te geven? En wat van een tijdschrift voor onze haast niet lezende schilders geschreven, dat bij de twee stukken, wedijverende in à propos en actualiteit, twee lithographiën voegt, welke geen schepsel uitlokken de afgeschaduwde plekken te gaan zien? Jan Steen. Het Rom. Schetsje van Van Westhreene. Als Jan Steen weerom kwam, zou hij, - pag. 27-29 - niet uitroepen: ‘Sukkel, Campo Weijerman maakt het te grof, maar zoo malmoêrtje malkindje als gij me maakt, was ik, God beter 't, nooit!’ Alberdingk is, voor 't Museum Willem I, met zijn concours niet gelukkiger, dan de Vondels Commisie zonder openbaren wedstrijd, - of liever hij [bukte zeker] voor de meerderheid van onbevoegde medebeoordeelaars. De prijs is toegekend aan een colonadetjen Dorisch en Jonisch. ‘Zuilen wat doe je daar?’ Maar 't is mooi weer, mijn knorren hebbe een einde. Toch is het mij niet warm genoeg. Aan Mevrouw en Gideon alle liefs.
Van harte de Uwe. |
|