De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
XVII
| |
[pagina 34]
| |
1837-1844. Och, als die cijfers juist zijn, heeft dan het publiek geen waarschuwing genoeg, om geen kat in den zak te koopen? Ik had moeten beginnen met u schotsch juwelier te prijzen, zoo goed hebt gij het kiezelsteentje van Hooft gezet.Ga naar voetnoot1 Of het der menigte duidelijk zal zijn, wat lot Constanttijn en Messalina weêrvoer? Neen, maar ge kondt mijn antwoord voorzien: weet zij het niet, dan sla zij Brandt op. Of er een enkele onder den hoop geestig genoeg zal wezen, om partij te trekken van de vernuftsspeling, waartoe Messalina uitlokt? Ik twijfel er zeer aan. In vollen ernst, ik zou er geen noot bij zetten. Wanneer ge niet ‘van de natie’, wanneer gij inderdaad van de wereld waart, wat zou ‘Klerikalisme’ nog van andere zijden zijn toegelicht! In de gegeven omstandigheden is het echter zóó beter. Het zal ons alleraangenaamst zijn, u den 28sten ten onzent te mogen zien; maar het is wreedheid, wreeder dan wreed, zei Hooft, als wij genoegelijk bij elkaar zijn, naar mevrouw B. te trekken. Is dat bezoek echter niet op den voordemiddag af te leggen, het zou onheusch van ons zijn, niet betreurende te berusten. Schimmel en Zimmerman juichen met mij uw plan, Vissering en mij in April te behandelen, toe. Het zal voor ons noch voor het publiek poisson d'Avril zijn. In ernst, ga uw gang en | |
[pagina 35]
| |
spaar geen onzer gekheden. Vissering heeft er minder dan ik, maar hij heeft ook niet, als ik, zoovelen hard gevallen. Dat uw boek nu ook juist klaar is, is fataal. Geen proeven meer. Haarlem gaat schuil. Toch niet, lieve Vrienden! Met of zonder proeven vele groeten van Sophie aan u beiden en Gideon (Gietje is een leelijk diminutief).
Van harte de Uwe. |
|