De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXIV
| |
[pagina 28]
| |
is niet voor niemendal financier), Chase daagde, Mac Clellan zwaaide zijn blinkend, schier bloedeloos zwaard. ‘Fabius mijnheer! Fabius die Rome redde!’ En, als had de man voor verscheidenheid van indrukken willen zorgen, eensklaps namen de beschouwingen hooger vlugt, werden zij algemeen. Het gold den tijdgeest. Nous étions modernes à faire peur. ‘Zoodat, mijnheer! de Kerk ten onzent alleen nog door den materiëlen band, door het geld wordt zaamgehouden. Anders barstte de boêl los. Heeft u de Maudit gelezen? Neen? dat is jammer. Merkwaardig boek, een teeken des tijds!’ Hij had het eerste niet luide gezegd, en toch was het door zijn buurman verstaan. ‘Hm!’ had deze gegromd, ‘Hm!’ En ik zag dat de grijze wenkbraauwen zich fronsten, dat er iets flikkerends uit die diepliggende oogen schoot. De Maudit was nog geen afleider. Wat mag er, dacht ik, omgaan voor den geest van dien ouden Israëliet, van dien nieuweling Christen? Wat zou hij vandaag zijn, orthodox tot de predestinatie toe, of Hebreeuw in zijn harte, die op al ons getwist met minachting neerziet? Ik werd het niet gewaar. ‘T.!’ vroeg W., ‘mag ik je met mijn rijtuig thuisbrengen?’ ‘Dank je,’ gromde de grijze, ‘ik heb een vigilante.’ Wij gingen op onze voetjes naar huis, en Sophie kreeg op den Haarlemmerdijk een duw van Verhulst, wat ben je me. Hij vloog, of het Volksconcert beginnen zou. ‘Attaquez?’ zei ik. Hierbij ontvangt gij, in dank voor het genoegen der lezing, vier proefbladen uwer theologische verscheidenheden terug. Mogen de opmerkingen de moeite van 't ontcijferen waard zijn! Lasch in het boekske, naar aanleiding van eenige geschriften van den dag, vijf, zes nieuwe. Er is stof te over in de stichtelijke lectuur, die de statelijke van Beets vast afwisselt. Het is maar een wensch, amice! | |
[pagina 29]
| |
Hierbij keeren tevens twee bladen Proza naar den onvermoeiden corrector weêr. Waar bleef de tijd, toen, om Kerstmis, uit gebrek aan kopij, al de gekheid van het Weeuwtje van Holland geboren werd, - the printer's devil waiting, in het kleine gangje onzer vogelkooi op de Westermarkt, naar de proef en nog wat kopij?Ga naar voetnoot1 Eindelijk sluit ik ook dat prul Elck wat wils bij. Als Goethe de aanhaling gezien en de rijmelarij verstaan had die haar volgt, hij zou van Dercksen hebben gezegd: Pöbel nur sieht er in mir! Hoe gaarne doe ik afstand van het boekske aan u! Gij zijt thans in de gelukkige vaag, u met dat volkje te amuseren. Getuige Admiraal en Marius, ‘geschreven,’ zegt Zimmerman, ‘zoo jolig en met en entrain als hadden hem de vodden geen oogenblik verveeld!’ Vele groeten van Sophie. Beterschap met uwe kranke. Breng Gideon in Februarij mee!
Van harte de Uwe. |
|