De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXI
| |
[pagina 20]
| |
die bewaardet en later eens nasloegt, en opmerktet wat ge niet had gewijzigd, zoudt ge mij kunnen leeren waar ik mij gestooten had en toch geen ander het deed. ‘Als of er ten onzent zoo uitvoerige kritieken verschenen!’ Ça viendra, en gij zelf zult dit het eerst ondervinden. Intusschen, eere wien eere toekomt, dit blad houdt haast geen ergernissen in. Ergernissen? gij geeft ze zonder het te willen. Het is zoo natuurlijk. U is het Christendom niet volkomen, om met Goethe te spreken, de ‘boom waartegen de arme menschheid zich zoo dikwerf heeft opgerigt.’ U zijn in zijne liefelijke schaduw zoo bittere vruchten gewassen! Van daar - niet scherts, maar scherpheid, en wel eens wrevel, waar waardigheid passender zou zijn. In voce Gids Januarij bladz. 101 de ‘Sleeswijk-Holsteinsche kwestie.’Ga naar voetnoot1 In de zaak hebt ge gelijk, in de gelijkenis niet. Que le bon Dieu nous préserve dat men zich achttien eeuwen met Meeramschlungen zou bezighouden. Töpfer praat van allerlei bosses. Zou men la bosse durespect niet kunnen ontwikkelen? Maar mijn eerstelingen worden afschrikkend. Gij geeft mij vijfhonderd dukaten, en zendt geen proeven meer! Wat is het toch gelukkig als iemand dik is: dan schrijft men als Pierson over het bidden, en beleedigt geen schepsel. Maar gelukkiger nogtans wie mager is, wie zich niet boos maakt, wie aardig blijkt. Dan schrijft men als Lamb over het gebed vóór den eten. | |
[pagina 21]
| |
Mag ik een oud exemplaar van mijne vertaling vereeren aan den vinder van ‘de tweede soep!’?Ga naar voetnoot1 Hartelijk dank voor uw epistel. Op uwe verbazing over mijne goêlijke kritiekGa naar voetnoot2 heb ik tweeërlei antwoord te geven. Het deftiger: Gij wilt toch niet dat het mij ga: Rien oublié, et rien appris? Ik deed verkeerd, mijne invectieve tegen Beets,Ga naar voetnoot3 want ten Kate was maar bijlooper, in éénen adem uit te brengen met mijn oordeel over eene arme verscheidene,Ga naar voetnoot4 die ‘noch praktisch noch poëtisch zich hooge eischen had gesteld.’ Het mogelijk meer ware: Ik word dik, beweert men; en dat geeft iets goêlijks. Ook is er tegenwoordig geen overvloed van poëten. Als ik de novellenschrijvers behandelen moest, ik zou weer bar, weer de blaauwe beul zijn. En daarom is het beter: Dat een jeugdiger talent
Thans zoo zwaar een taak zich wijde,
Glinstrend langs die saaiheid glijde,
Vonklend waar het glad zich wendt!
Toen uw brief mij gisteravond gewerd, zat ik de proef van het Rijks-MuseumGa naar voetnoot5 na te zien en dacht aan Gallait, toen het episteltjen boven kwam. Oók een coïncidentie! Wat dunkt u van een nootjen als het volgende: ‘Een meer welkom blijk van de overeenstemming van gedachten tusschen een schilder en een schrijver die van elkander niet afwisten, heeft ons zelden verrast, dan wij in de fraaije schilderij: l'Abdication de Charles Quint, later door | |
[pagina 22]
| |
L. Gallait geleverd, mogten waardeeren. Er is natuurlijk tusschen ons beider voorstellingen niet slechts het verschil van penseel en pen. Er is ook het onderscheid in de opvatting van een Belg en een Hollander. En toch willen wij deze gelegenheid niet verzuimen, zijn genialen greep te huldigen. Of - (daar was de goedheid, alias dikheid weêr!) - Of het Noorden in den voorhof van het eerlang te stichten Museum Willem I waardig met het Zuiden en zijn Musée Royal wedijveren mogt, - wie wenscht het der Vaderlandsche historieschilderschool als wij niet toe?’ Mager als gij zijn moogt, wijzig, wisch uit, of laat weg, naar het u best dunkt!Ga naar voetnoot1 En heeft de sigaar goed gesmaakt, verleden Zondag tusschen twee en drie bij den tolgaarder te Overveen opgestoken? Het was mooi in het Bloemendaalsche bosch, maar in het Hout vóór Meerenberg nog mooijer. Hoe ik ze voor mij zie, den besneeuwden weg, dat mosch onder het geboomte nog groen, die dennen hoog in de lucht door den wind bewogen, die knoppen aan het hakhout beneden, en alweêr die sneeuw, glinsterend in de weergalooze zon! Het kluiskeGa naar voetnoot2 was verlaten! Geen keffend smousje sprong ons tegen, geen bloemen beloofden een ruiker. Digt was de deur, op welks drempel ik Gideon ons zoo vaak zag begroeten, het handje vooruit. Digt was dat lieve intérieur met zijn vele boeken, - weg was de lieve gastvrouw, weg de kluizenaar, de gelukkigste der wereld in zijn gezin. Hij stak een sigaar op, bij den tolgaarder te Overveen, zonder ons te zien! Vele groeten van Sophie. Een gelukkig jaar, ook voor den kleine. Van harte de Uwe. In haast (als zaagt ge 't niet!) |
|