guitige vrouw hadden kunnen komen. Maar de toestand van den heer Vrolik zal het hun, vrees ik, verbiên, als hij dien dag nog beleeft!
Het gaat Gideon, hoop ik, beter; hoezeer die verschijnselen in de keel lang schijnen aan te houden. Ten minste is dit bij een paar kennissen het geval. Ik zou hem zoo gaarne bij de Nijlpaarden hebben gebracht; maar uitstel is geen afstel: het zal wel weêr lente worden.
Wat hebben die nieuwe dichters en dichteressen leelijke namen. De mijne is burgerlijk, soit dit en parenthèse. Er zou zelfs met van noch tot verhelpen aan zijn. Maar:
mijnheer Meys en jonkvrouw Bär,
vielen er leelijker uit te kiezen?
Wèl is het waar:
Geen geslachtslijst houdt de faam,
Maar rigt haar voet naar alle kanten!
Ook een twijfelachtig-hollandsch rijm. Wat mag er toe verplicht hebben? Lanterfanten, misschien? Maar waar komt dat mooie woord van daan?
Des vragens zou geen einde zijn, en daarom, na beterschap aan Gideon te hebben gewenscht, met vele groeten van Sophie
Van harte de Uwe.