Schrikt niet, lieve Vrienden! Gideon zal geen leed geschiên: 't zijn onze novellisten maar! Een goêlijke troep, dien ik gaarne eens uitgemonsterd zag: daarom zende ik den heelen hoop, alleen die van 1861 en 62 uitgezonderd. Ze zijn bij den binder. Waarschijnlijk hebt gij ze zelf, anders komen zij later. Gij hebt maar te gebiên.
‘Het is een corvée!’
Inderdaad; maar de man, in wien ik gaarne den toekomstigen historicus onzer litteratuur begroet, moet door dien - brijberg heen. Meer is het niet, minder ook niet. Geel zou zeggen: niet eens rijstenbrij, ten minste heel weinig suiker en nog minder kaneel. En toch heeft ons publiek er van 1848 af, op geteerd!
Soo ick vraech jou ouwe Haen,
Als hij siet dit geckspul aen:
Maecken 't jonge Hanen beter,
Als het ouwe hock veur heen?
'k Wed hij 't hoofd schudt, en kraeyt neen.
We hebben de rijmelaars verjaagd: hebben wij aan de novellisten gewonnen? Hoe schaarsch zijn geest en gemoed! hoe vloeit gezeur en gewawel over!
Veel pleizier, amice, in de lectuur.
Maar nog eerst mijn hartelijken dank voor de verbeteringen in de proeven. Ga dus voort, en ge zult mij wezenlijk verpligten.