De werken. Deel 15. Kritische studiën. Deel 3
(1898)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |
Nederlandsche volks-almanak voor 1854.Maar eene vraag.De woorden, boven dit opstel geplaatst, bereiden er u op voor, dat het even weinig ons doel is in deze regelen eene aankondiging als eene beoordeeling der bijdragen tot dit jaarboekje te leveren. Vergenoeg u dies met de getuigenis dat zij, zoo in proza als in poëzij, een dozijn te boven gaande, verscheidenheid genoeg aanbieden, om der meerderheid te bevallen, al loopen er enkele onder, die door de minderheid gaarne zouden worden gemist. Of, liever nog, maak zelf met de eene of met de andere kennis, naar uw lust tot bewonderen of tot berispen is opgewekt, ons vergunnende slechts een woord in het midden te brengen naar aanleiding der ‘Voorreden’, die aldus luidt: ‘De redaktie gevoelt, bij het ten einde brengen der haar opgelegde taak, behoefte om haar arbeid van eenige woorden ter inleiding te doen verzeld gaan. Zij de werkkring der Nederlandsche Pracht-jaarboekjens ook uitgebreid en algemeen, kan ieder verzamelaar daartoe betrekken wat slechts niet in strijd is met het schoone, de werkkring van een Volks-Almanak is betrekkelijk beperkt, | |
[pagina 44]
| |
daar den verzamelaar van dezen vóór alles de plicht is opgelegd, om het Nederlandsche element bij uitnemendheid te vertegenwoordigen. Men neme het echt nationale in den uitgestrektsten zin van het woord, men zij zoo min mogelijk exkluzief, toch zal niet elke stoffe bruikbaar zijn, toch zal niet alle bijstand eene werkelijke hulpe blijken! Hoe men 't ook beschouwe, van den arbeider voor den Volks-Almanak wordt gevorderd, dat hij het schoone aan het nationale, het algemeene onderwerpe aan het bijzondere, en alzoo in zekere mate bekrompen zij, en een exkluzivisme huldige. Men wijte het misschien daaraan, dat der Redaktie de hulp harer literaire vrienden zoo karig toevloeide, en uit dat oogpunt kan zij, in het belang van Nederlands letterkunde, zich daarover zelfs verblijden. Zij hoopt alleen, door meestal te hebben moeten steunen op eigen kracht, niet te verre beneden de aan haar gerichte eischen gebleven te zijn, maar dat het haar gegeven zij, om naast den Volks-Almanak voor Roomsch-Katholieken en dien der Protestanten, met welke beiden ons het jaar achttien honderd vier en vijftig verrijken zal, een Volks-Almanak voor Nederland te hebben mogen saamstellen.’ Tot zoo verre de ‘Voorreden’, en nu de vraag, welke zij bij ons deed oprijzen. Wat dunkt u, zoo wij het al den verdienstelijken redakteurGa naar voetnoot1 ten goede houden, dat hij het der scherpzinnigheid van ieder zijner lezers overliet, zich den spotzieken glimlach voor te stellen, waarmede hij het woordeke ‘verrijken’ nederschreef, toen hij van twee ondingen gewaagde in Volksalmanakken voor bijzondere gezindheden, wat dunkt u, mogen wij hem dit ook den zedigen eisch doen, een jaarboekje voor het | |
[pagina 45]
| |
Nederlandsche Volk slechts naast deze eene plaats te verzekeren, - en zoudt gij, zonder hapering in de keel, die tegenstelling van het schoone met het nationale kunnen slikken, indien uw oog, als het onze, bij het schrijven dezer regelen, toevallig tegelijk op de beeldtenissen van Rembrandt, Vondel en de Ruyter viel? ‘La littérature est l'expression de la société’ heeft de Bonald gezegd, en, waarlijk, wij zullen de laatsten zijn het iemand euvel te duiden, dat hij geen te gunstig denkbeeld van de onze opvat, wanneer hij, met de dagbladen in de hand, de titels leest van het grootste gedeelte der geschriften en geschriftjes den Nederlanders dezes tijds aangeboden; wanneer hij, niet zonder walging, er de loftuitingen bij kan verduwen, die in deze voor één enkel exemplaar veil - en toch nog te duur zijn? Ons roepen zij niet enkel de woorden van Schiller voor den geest: ‘Nichts ist der Menschheit so wichtig, als ihre Bestimmung zu kennen: Ons vervult die dagelijksche, lange lijst van kerkelijke twistschriften, zoo kwalijk stichtelijke lectuur geheeten, daar zij even weinig ootmoed wekken als krachten leeren ontwikkelen, en waaraan niet slechts alle christelijke liefde, maar ook alle menschelijke heuschheid ontbreekt; ons vervult die lijst met diepe droefheid. Ons verklaart zij, al verontschuldigt zij die niet, ons verklaart ze het heir van pamfletten, waar mede zij door partij worden beantwoord; pijlen, aan wier snijding, scherping en schieting, oogenblikken, uren, jaren levens worden verkwist, bij wier beter gebruik tegelijk de grootheid en het geluk van ons volk had kunnen winnen! Onroomschen en Roomschen, wat heeten wij ons toch volgelingen van denzelfden Meester, wij, die Zijn eerste gebod | |
[pagina 46]
| |
geweld aandoen, - wij, die elkander de aarde vergallen, twistende over den weg naar den hemel, - wij, die als zonen van hetzelfde land behoeften en belangen in te grooten getale gemeen hebben, om de een den ander niet als broeders van één gezin behulpzaam te zijn in de bevrediging en bevordering van beide! De breuke op kerkelijk gebied blijkt onheelbaar te zijn, - moet zij daarom ook op het burgerlijke en maatschappelijke gapen? De Nederlandsche Volks-almanak werd gevolgd door een Christelijken, - alsof dit niet had mogen volstaan, verscheen een Roomsch-Catholieke; - thans verrassen u op straat de aankondigingen van den Lutherschen - weldra zullen het u die der tallooze schakeringen van Hervormden doen, - in hoe vele soorten van Volkjes zal het den letterkundigen lusten onze weinige millioenen landgenooten te versnipperen? Eere aan de Liefde, die ten minste de bon sens had het boekje voor zijn kuddeke slechts Almanak voor huis en hart te noemen. Of zou het onzen vriend Alberdingk Thijm niet waardiger zijn geweest, zich met een Jaarboekje voor Roomsch-Catholieken te vergenoegen? Het had hem evenzeer gelegenheid gegeven tot die honderden en duizenden zijner geloofsgenooten te spreken, welke te bekrompen of te bevreesd zijn om eenig werk ter hand te nemen, waaruit de adem der hervorming hen aanblazen kan; het zou niet als de titel, dien hij koos, tegen zijne waardering onzer grondwet hebben getuigd. Wat zullen wij echter zeggen van hen, die zijn voorbeeld volgden, of ook ‘de gelooven paar aan paar in de arke moesten gaan’; - die het deden, boezeer hunne kerk, verre van als de zijne uitsluitend te zijn, dezelfde gewetensvrijheid, die zij voor zich eischt, andersdenkenden toekent, - wat anders dan dat het, schier eene eeuw nadat ‘het Protestantisme,’ zoo als Baneroft zich uitdrukt, | |
[pagina 47]
| |
‘zijn doel in de staatkunde bereikt,’ eindelijk tijd wordt, dat kerkgeschillen ophouden onze nationaliteit te verbrokkelen! Er zijn er, die het betreuren, dat het aan den avond der vorige eeuw ‘groote ideeën heeft gesneeuwd,’ en er zijn er, die het verheugt, dat in den ochtend van deze over het westen van Europa eene nieuwe lente aanlichtte: maar hetzij men het beklage, hetzij men het toejuiche, wij leven onder instellingen, die van geen catholiek of protestantsch volk weten, die slechts het Nederlandsche kennen. Hoe eng de grenzen mogen zijn, waarbinnen zijn gebied werd beperkt; hoe luttel gewigts het langer in de schaal van ons werelddeel hebbe te werpen; hoeveel het ook verloor, indien het de spreuk zijner vaderen volkomener dan deze in beoefening bragt, indien het beide provincialismus en sektenhaat aflegde, zou het zich niet met eene toekomst mogen vleijen, benijdbaar boven die van menigen nabuur? ‘Eendragt maakt magt!’ klinke ons niet enkel uit het verleden in de ooren, het beheersche aller hoofd en harte, het wijzige iederen wensch, en trots de tallooze schakeringen van gewest en geloof, zal de naam van Nederlander in den vreemde eerbied vergen, zal ons lot in dit goede land gezegend zijn! Eén in afkomst, hetzij we ons het liefst verlustigen in de heugenis onzer vroegste letterkunde, bloeijende eer het dorre hout in de bosschen van den vreemde uitbotten mogt, hetzij ons harte spoedigst warm wordt bij de herinnering dier zwervers op den oceaan, aan wie wij het hebben dank te weten, dat Oost en West de namen onzer landschappen dragen; - één in taal, het zoete blijk, dat wij allen aan de knieën derzelfde moeder speelden, dat wij allen kinderen van éénen huize zijn; - één in lief en leed, hetzij de zon onze oogsten rijpt, hetzij de storm onze kusten teistert, en zoowel als de vrede in den | |
[pagina 48]
| |
handel den hoorn des overvloeds voor ons leêg stort, als wanneer de oorlog onze schatten vergt en ons bloed stroomen doet; - één in alles wat menschen voor deze wereld gemeens kunnen hebben, late men ieder, den blik op de volgende gerigt, Gode naar zijne wijze dienen, hier geen anderen wedijver kennende dan dien, in iedere betrekking Zijn beeld getrouwst te dragen om dáár allen - voor onze tekortkomingen te worden vergeven! Op dit standpunt schijnt het ons toe, dat er bij de zamenstelling van een Almanak voor het Nederlandsche Volk van geenerlei bekrompenheid sprake kan zijn; - integendeel nemen de eischen, die men aan zulk een boek rigten mag, eenen omvang, bij welken ook den koenste en kloekste de veder dreigt te ontvallen. Het zou niet alleen de strijdende elementen moeten verzoenen, het zou ook de sluimerende krachten moeten opwekken; - het zou evenzeer van een scherpen blik voor onze gebreken als van een open zin voor onze gaven moeten getuigen: breidel en prikkel tevens, zou het ons vooruit moeten brengen, telken jare eenige schreden verder op de baan dier beschaving, wier kransen de waardige voorwerpen zijn van den wedijver der volken onzes tijds. Wij hebben de gedachte aangegeven, welke het werk zou moeten beheerschen; werp met ons een blik op de moeijelijkheden aan hare veraanschouwelijking verknocht! Bestemd voor het volk, zou iedere greep een gelukkige moeten wezen, - het juicht uw schot slechts toe als ge raakt! - zou iedere groep door hare waarheid moeten treffen, - voor het gewaagde, het gemaakte, het gezochte heeft het geen zin. Zonder tot forschheid te vervallen, zou de teekening van iedere figuur door flinkheid moeten uitmunten; en, eindelijk van de pen naar het palet grijpende, schuilt er in den schat van kleuren eene nieuwe reeks van zwarigheên, want wie den lust voor | |
[pagina 49]
| |
het bonte bot vierde, zou misschien behagen, maar beschaven, maar louteren zou hij niet! Bestemd voor het volk, - wij namen het woord tot nog toe maar in zijnen engsten zin, - bestemd voor het volk, zou het ook invloed moeten uitoefenen op die middelklasse, wier leden, naar het woord van Keizer Karel, drie, vier malen mensch moesten wezen, daar zij in staat zijn de voortbrengselen van drieërlei uitheemsche letterkunde in het oorspronkelijke te genieten, en zich echter nog zoo dikwerf, in plaats van naar het voedzame ooft te grijpen, aan de schittering van verstuivende bloesems vergapen. Orde te brengen in den bajert harer begrippen, - haar, bij vergelijking met den vreemde, te doen beseffen, dat der burgeren voorspoed en vrijheid geen hechter hoeksteenen hebben dan verlichting van hoofd en veredeling van harte, - dat deelname aan het bestuur het welzijn van allen kan waarborgen, mits men die waardere en die waardig zij, ziedaar nog eene zijde dier veelzijdige taak! Bestemd voor het volk, - waartoe in den ruimsten zin genomen ook aanzienlijke en adel behoort, - zou hij het voor onze patriciërs in beeld hebben te brengen, dat er iets meer voor hen te doen valt, dan al wegkwijnende en inkrimpende op roemrijke herinneringen te teren; - zou hij het onzen edelen hebben toe te roepen, dat in onze dagen meer nog misschien dan ooit weleer noblesse oblige, het woord, dat bij het grootste volk uit de nieuwere geschiedenis, dat bij onze overburen door de vertegenwoordigers der eerbiedwaardigste namen bij uitnemendheid wordt betracht! Met lust en liefde ons heden beschouwende en bestuderende, zou die auteur, tot geene klasse afdalende, allen trachten op te heffen, en - wij haasten ons het er bij te voegen - zich door eene maar ten deele geslaagde poging, niet slechts bij voorbaat de vrijspraak voor zijne misgrepen verwerven, neen, tevens bewezen hebben een der beste burgers onzes | |
[pagina 50]
| |
tijds te zijn geweest; u en mij en duizenden met ons opwekkende het woord van Göthe in beoefening te brengen: ‘Immer strebe zum Ganzen, und kannst du selber kein Ganzes Werden, als dienendes Glied schliess' an ein Ganzes dich an.’ Hoe wij het oogenblik, waarin wij deze gedachten lucht gaven, zouden zegenen, indien Schimmel er zich door opgewekt mogt gevoelen den vriendenwensch gehoor te geven, waarmede wij besluiten: eikenblâren zouden schoon staan in den vroeg verworven lauwerkrans. Alle zwarigheden, die zijne zedigheid er tegen in zal brengen, afwerende, niet zoo zeer met de gegronde opmerking, dat het doel hem vast voor den geest zweefde in de tegenstelling van twee eeuwen, in het boekske, waarover wij spreken, omgetrokken, als met de opregte verklaring, dat wij aan geene onmagt gelooven voor wij die beproevende ervoeren, gaan wij zijne tweede bedenking, het enge der lijst hem gegund, in gedachte te keer; waarom zoude alleen zijn tafereel die niet vullen? Wij wenschen het om meer dan eene reden, - zoo al de belangstelling van het publiek in tentoonstellingen, als onze Almanakken aanbieden, niet verflaauwt, uit het gehalte der jaarboekjes blijkt het voldingend, dat er te vele zalen van dien aard worden geopend, dan dat onze kunstenaars in iedere iets goeds zouden kunnen geven. Maar meer nog dan om de moeijelijkheid aan het verkrijgen van geschikte bijdragen verknocht, verlangen wij om den wille van den Almanak zelven, dat slechts hij dien schrijve: aan één frisch geheel is grooter invloed gewaarborgd dan aan twintig - bijna fragmenten. Ons heden levert er stoffe in overvloed voor op; ons heden, dat ons verleden waard kan worden, zoo het laatste aan het eerste slechts voorspiegelt wat het goeds en groots, wat het inderdaad navolgenswaardigs had; ons heden, dat de hemel | |
[pagina 51]
| |
voor eene oprakeling der oude twisten behoede! Schoon den strijd niet schuwende, dewijl wij meê den moed hebben de wapens aan te gorden om betere beginselen te doen zegevieren, juichen we toch liever de veelzijdige verschijnselen van vreedzame ontwikkeling toe, die zich in velerlei rigting openbaren: alleen een in iedere beteekenis des woords wakker volk kan het wel gaan!
1854. |
|