De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 358] [p. 358] Heugenis van Wijk aan Zee. Arm Wijk aan Zee! dat Wijk in Duin moest heeten, Daar verr' van 't strand, daar in een dal ge ligt; Als bij uw kerk een klooster waar' gesticht, De wereld zou geen stiller wijkplaats weten. Terwijl 't verschiet van 't ruim der heem'len zwicht Voor de om uw diep gegroepte heuv'lenketen, Is in die rij geen glooijing zoo gespleten Dat ze ergens 't oog op in- of uitgang rigt. Hoe 't aardsche wijkt, waar, op uw terp gezeten, De mijm'raar zelfs geen weêrgalm hoort der kreten Van 't met de geit het dorp ontweken wicht; Waar tak noch twijg de doodschheid wieg'lend meten, Een ruste als ging vergetende en vergeten Hier achter ons de poort des levens digt. In Wijk aan Zee? den trap op van dien toren! Wie 't somber dorp het hart met schrik voelt slaan, Ten trans, hoe hoog de middagzon moog staan, Ten trans, al ging in scheem'ring 't zwerk verloren! [pagina 359] [p. 359] Van uit het Oost ruischt door die zee van blaên Een lofgezang voor weelde 't land beschoren Dat beurte houdt, neigt gij naar 't Westen de ooren, Met rei bij rei, die zweeft langs de oceaan. Wat weelde kiest ge, eens akkers suiz'lend koren Als golvend goud door 't lommer te zien gloren, Ter bruiloft met de jeugd der streek te gaan? Of bij dien glans gestort uit zilv'ren horen Dat deinzend zilt in telkens smaller voren Te volgen op zijn onbetrouwb're baan? 1865. Vorige Volgende