De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] Heugenis van Renswoude. 1 Wanneer de zomerzonne daalt, Geen streek in 't gansche Sticht, die haalt Bij 't liefelijk Renswoude! Ter weêrzij van den breeden weg, In lagen hof, op hooge heg, Langs gevels nieuwe en oude, Zoo digtebij als in 't verschiet, Hoe ge er een rozenbeemd geniet: Een wieg'len, geuren, blozen Van roode en witte rozen! 2 Wanneer de scheem'ring 't loofgesuis Ter ruste noodt om 't hooge huis Van 't liefelijk Renswoude, [pagina 332] [p. 332] Dan vliegt, de gulden akkers moê, Het voog'lenheir dien lommer toe, Waaraan 't zijn nest vertrouwde; De wildzang smelt tot zoete beê, En ademloos weêrhoudt ge uw schreê Om toch geen toon te missen Dier hartsgeheimenissen! 3 O beemd! wat prees ik uw geneugt En liet geen blonde, dart'le jeugd Op 't open grasperk spelen? Noch schetste, waar ge uw schaduw boodt, Dien zuig'ling op den moederschoot, Dat groepjen om te stelen? O bosch! wat stofte ik op uw lied En leende 't oor aan 't paartje niet, Door 't maanlicht schalk beschenen, Het kerkje langs verdwenen? 1863. Vorige Volgende