De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2
(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 253]
| |
Koning Gustaaf-Adolf's krijgspsalm.‘En men zegt, dat hij in den nacht vóór zijnen dood het schoone lied dichtte, dat ge met zijnen naam in het Zweedsche Psalmboek aantreft.’ Wees niet vervaard, gij, kleene stoet!
Hoe luid des vijands overmoed
Ook om u heen moog' schallen.
Hij droomt vast van uw ondergang,
Maar zingt dat zegelied niet lang!
Laat gij den moed niet vallen.
't Is Godes zaak, waarvoor ge u kwijt;
Beveel Zijn zorg u, als ge strijdt:
Wat zou met Hem u deren?
| |
[pagina 254]
| |
Weêr wordt zijn Gideon gehoordGa naar voetnoot1,
Die 's Heeren volk en 's Heeren woord
Manhaftig zal verweren.
Ons heeft de Heiland vergewist
Dat aller boozen magt en list
Niet ons, maar hen zal krenken;
Hun roem verkeert in hoon en spot: -
God is met ons en wij met God,
Hij zal de zege ons schenken.
1845.
|
|