De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2
(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 237]
| |
Het goede deel.
| |
[pagina 238]
| |
Om der meisjes hart te stemmen
Voor de liefde, die zij vraagt,
Om den koensten knaap te temmen,
Lacht haar blik hen aan en slaagt.
't Is niet enkel, wijl hare oogen
Tint'len van zoo zacht een' gloed,
Dat de teêrheid wordt bewogen,
Dat de trots haar valt te voet.
Harmonie van leer en leven,
Harmonie van woord en daad,
Schijnen eng'lenglans te geven
Aan dier vrouwe vroom gelaat.
's Avonds leest zij voor haar kleenen
Blad bij blad uit 's Heeren woord;
Hoe de Heiland is verschenen,
Welk een offer Hem behoort.
Wat toch eischt Hij dan erbarmen
Naar de aêloude profeetsij:
‘Blijde boodschap brenge Ik de' armen:
Wie gevangen was, wordt vrij!’Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 239]
| |
En terwijl haar tranen vloeijen,
Spelt zij 't nad'ren van het rijk,
Dat de breking aller boeijen
Toe zal juichen als muzijk.
En wel anders is haar 't harte,
Dan den rijken jongeling,
Die, schoon Jezus' woord hem smartte,
Weeldelievend van Hem ging.
Schreide hij van schaamte en rouwe,
Zalig prijze ik haar geween;
Tal van slaven ierf die vrouwe:
Alle zond ze in vrijheid heen.
Zij, die heel een drom slavinnen
Mogt gebiên in hof en hal,
Tracht het schamel brood te winnen
Door de dorpsschool van het dal.
Schamel brood! - alsof 't ontberen
Om des lieven Heilands wil
Haar kon krenken, haar kon deren,
In zijn vreugdverwachting stil!
Schamel brood! - of 't Hem zich wijden
Honderdvoud geen vruchten droeg,
Sinds het zeil van haar bevrijden
Blij naar 't Zuid de banen sloeg!
| |
[pagina 240]
| |
Schoon hun schip het schuim al kliefde
Van een and're wereldzee,
Voor het wond're werk van liefde
Hoort de Heer ook dáár hun beê.
Zoo haar aanschijn blinkt van vrede, -
Over verren oceaan,
Brengt de wind hun zegen mede, -
Uit Afryke licht hij aan.
1844.
|
|