De werken. Deel 9. Poëzy 1832-1868
(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 362]
| |
VI Beatrice's uitvaart. Bl. 220-222.‘En wie weet.’ zegt Guidisi, die in der tijd zijne Letterkundige Geschiedenis van Italië met regt aan Macaulay mogt opdragen, ‘en wie weet welke gelukkige dagen Dante zich voorspelde, verwinnaar van Campaldino teruggekeerd, Beatrice beminnende! Burger der welvarendste en beschaafdste stad van Italië, zich het buitengewoon vernuft bewust, hem door de natuur zoo mild bedeeld, minnaar die zich met de wedermin vleijen mogt van het schoonste en liefste meisje uit heel Florence, - wie kan zich voorstellen van welk paradijs zijne verbeelding droomde! Ach, in hetzelfde jaar - het vijfentwintigste dat hij beleefde - toen hij zich in de rij der dapperen had onderscheiden, en onder de toejuiching en de zegeningen zijner medeburgers was wedergekeerd, om in den schoonen tempel van San Giovanni de wapenen op te hangen, waarmede hij de vijanden des gemeenebest had helpen bedwingen, strekt het lot de hand uit om zijn hart een moorddadigen slag toe te brengen: in dat zelfde jaar voer het voorwerp zijner verzuchting, de beminnelijke Beatrice, onder het gezang der engelen ten hemel. De geschiedschrijvers die schier in de dagen des dichters nog leefden deelen ons mede, dat die onverwachte slag hem dus neèrsloeg, dat zijn wezen er bijna door werd verwilderd. Hij ontvlood alle gezellig verkeer, hij weigerde den troost zijner liefste vrienden, het leven in eenzaamheid voortslepende, alles duister om hem heen, begraven onder het verpletterend gewigt zijner smart. Want de natuur, die Beatrices glimlach zoo liefelijk plag op te luisteren, scheen hem nu eene afgrijsselijke, eene verlatene woestenij.’ De schets is hooggekleurd, maar daarin schuilt hare verdienste niet zoo zeer; wat ik er in waardere is de studie die Dante's smart zocht te schetsen met Dante's woorden, die voor de beeldtenis eens letterkundigen de verwen koos, welke dien letterkundige zelf de liefste waren. Als Vondel onze jonkheid dus geschilderd werd, zoude zij zich den burger zoo vreemd blijven gevoelen, die in elke | |
[pagina 363]
| |
gebeurtenis zijns tijds belang stelde? die ieder vorst, ieder volk zijner dagen voor zijne vierschaar daagde? Maar ik sla Cesare Balbo op, en licht verder toe: ‘Op den laatsten dag van het vermelde jaar 1289 stierf Folco Portinari: de vader van Beatrice. “En aangezien” zegt Dante “er geen inniger vriendschap is dan die eens goeden vaders voor eenen goeden zoon, en die eens goeden zoons voor eenen goeden vader; en dit meisje in goedheid den hoogsten trap had bereikt, en haar vader (zoo als velen zeggen, en waarheid is) het in goedheid tot een hoogen trap brengen mogt, lijdt het geen twijfel dat haar harte van de bitterste droefheid werd vervuld.” Hij beschrijft ons vervolgens haar gedurig en deerniswekkend schreijen te midden der in het sterfhuis, volgens het gebruik dier dagen, rouwbedrijvende vrouwen; hoe hij die gade sloeg en met deze koutte, en zijne eigen smart over het wee zijner liefste, en de verzen door hem naar aanleiding dier ramp gedicht. Eenige dagen gaan voorbij, en hij zondert zich in eenzaamheid af, en de brosheid van 's menschen leven stemt hem zwaarmoedig, niet over hem zelven, maar over Beatrice. “Op den negenden dag toen ik mij diep neder gedrukt gevoelde, verzonk ik in eene mijmering over mijne liefste. En toen ik lang over haar lot had gedacht, keerde ik tot mij zelven in, dieper dan ooit gevoelende hoe onzeker het leven ook van den gezondste is, en begon ik over zoo groote ellende te schreijen: tot dat ik, al zuchtende, in mij zelven zeide: Toch lijdt het geen twijfel dat ook de lieve Beatrice eens sterven moet! En deze woorden sloegen mij met zulke ontzetting dat ik de oogen sluitende, begon te trillen als een waanzinnige en mij verbeeldde...” enz. En nu volgt er een reeks van droomen, uit welke hij, naar den hemel starende, “eene menigte van engelen” meent te “zien die opzweven,” “een wit wolkje in hun midden” - en die “engelen zingen liefelijk - en de woorden die zij zongen, waren: Osanna in excelsis.” Wie zich overtuigen wil hoe niet slechts de gebeurtenissen die inderdaad plaatsgrepen, maar zelfs deze droomen, of, als wij haar | |
[pagina 364]
| |
met Dante's woorden dus mogen noemen, deze visioenen zijner jeugd, later in zijn Dicht werden weêrgegeven, hij moge de plaatsen in het Purgatorio en in het Paradiso opslaan, waar hij de engelen hosannah laat zingen.... Dante verbeeldt zich vervolgens zijne liefste gestorven te zien, en alle droevige plegtigheden bij te wonen bij lijken gebruikelijk, en dan naar zijne kamer weêr te keeren en ten hemel op te blikken, “en zoo sterk was mijne verbeelding, dat ik schreijende met luider stem begon te zeggen: “O schoone ziel! hoe gelukzalig is hij die u aanschouwt!” En die woorden onder hartstogtelijk snikken uitbrengend, en den dood aanroepende tot mij te komen, begon eene lieve, jonge vrouw, die zich op eenigen afstand van mijne legerstede bevond, die mijn nokken en klagen hoorde en vreesde dat beide het gevolg mijner ongesteldheid waren, van vreeze te schreijen. Eenige andere vrouwen, insgelijks in het vertrek, vermoedden uit hare ontsteltenis dat ik er droef aan toe moest zijn; tot eene van deze, mij het naauwste verwant” - (misschien zijne zuster, de echtgenoote van Leon Poggi) “de eerste terzijde deed gaan, terwijl zij zij zelve naar mij toetrad om mij te wekken, zich verbeeldende dat ik sliep en tot mij zeide: “slaap niet langer, en wees niet zoo mistroostig.” “Haar roepen stoorde mijne fantasie, juist toen ik wilde uitroepen: “O Beatrice! wees gezegend.” Reeds had ik “o Beatrice!” uitgebragt, toen ik, opschrikkende, de oogen opende en zag dat ik mij had bedrogen; intusschen was mijne stem door het snikken zoo zeer gesmoord dat die vrouwen den naam niet konden hooren. Ofschoon ik mij die vlaag van verliefdheid zeer schaamde, keerde ik haar mijn aangezigt toch toe. En toen zij mij zagen begonnen zij te zeggen: “Hij ziet bleek als een lijk” en vroegen mij wat mij zulk eene vreeze had aangejaagd? Ik kwam eenigzins tot mij zelven; en getroost dat ik mij mijne ellende slechts had verbeeld, antwoordde ik haar: “Ik zal u zeggen wat mij weervaren is.” Toen vertelde ik van het begin tot het einde al wat ik had gezien, echter den naam der allerliefste verzwijgende.” | |
[pagina 365]
| |
Ik weet niet of anderen dit zullen opvatten zoo als ik het doe; maar ik kan dit verhaal, dat ik even natuurlijk vinde als het mij waar toeschijnt, niet besluiten zonder eenige verontwaardiging over de misschien in elk ander opzigt hooggeleerde uitleggers, welke het zeker noch hebben gelezen noch verstaan, daar zij durven volhouden dat Beatrice eene schepping der verbeelding is geweest.’Ga naar voetnoot1 Mijn lezer zal zich deze uitweiding over eenige fragmenten dier Vita Nuova niet beklagen, als zij de getrouwheid voldingt mijner voorstelling van Dante's smarte, toen Beatrice inderdaad verscheidde, aan hetzelfde boekske ontleend; 't geen het grootste bewijs zijner innerlijke waarheid meêbrengt in de vermelding der latere voorbijgaande genegenheid, die de dichter zich zoo bitter verweet, - en besluit met de vermelding van een visioen, dat volgens sommigen de Divina Commedia voorspelt, volgens anderen de voltooijing van dit vroeger reeds aangevangen dichtstuk toezegt. |
|