De werken. Deel 9. Poëzy 1832-1868
(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 86]
| |
Haesje Claesdochter op 't Prinsenhof.Ga naar voetnoot1Haesje Claes, die 's werelds hulde
Plag te ontvangen in haar bloei,
Wijl de zee geen schepen duldde
Daar haar wimpel niet van woei;
Haesje die een huis zich bouwde,
Dat paleizen overtrof,
Haesje kwijnt nu, arme en oude,
Weg op 't stille Prinsenhof!
Heugenis van beter dagen
Scherpt den angel van het leed!
Heeft zij stof tot bitter klagen,
Die zich weêrgalooze weet?
Echter laat zij van haar lippen,
Ernstig op elkaêr gedrukt,
| |
[pagina 87]
| |
Vragen noch verzuchting glippen,
Ligt het grootst, nu diepst zij bukt!
Dan alleen als ze, onder 't stromp'len,
Hoog of laag gemeen op straat
Woorden van beklag hoort momp'len,
Overschrijdt haar wee de maat:
Om ziet ze, en de dwergen schrikken
Voor de stralen uit die wolk:
Vindt het toornen van haar blikken
Fluks in elks gewisse een tolk?
Ieder waant een klagt te hooren,
Ieder vreest verdiend verwijt;
‘Heb ik,’ ruischt het in onze ooren,
Schoon zij statig verder schrijdt,
‘Heb ik daarom vest en wallen
Viermaal uitgelegd gezien,
Dat gij dus die laat vervallen,
Traag van handen, slap van kniên?
O verbasterde gemeente!
Waarom rees in kerk bij kerk
Vroed- en vroomheidspraalgesteente
Beide tijd en nijd te sterk,
Als de lust voor elke ontwikk'ling
U met vrijheidsliefde ontvlugt?
Louter ijs voor hooger prikk'ling,
Blakend vuur voor wuft genucht!’
‘“Welvaartsbronnen zijn verloopen!” -
Zou ik gram zien, was het waar?
Blijkt niet, gaan uw kisten open,
Ieder vorst uw schuldenaar?
| |
[pagina 88]
| |
Hooger steigert vast uw weelde!...’
Maar de stem sterft in 't verschiet,
Want, hoe gruwzaam ook misdeelde,
Haesje vloekt haar kindren niet!
Broeders! zal zij langer treuren
Om haar oudst, haar deeglijkst kroost?
Of het grijze hoofd weêr beuren,
Door een jonger teelt getroost?
Andre tijden, andre krachten.
Houdt zij 't oog op ons gerigt,
Half vertwijflend in 't verwachten.....
Wie zijn regt eischt, doe zijn pligt!
Slechts vernieuwing kan behouden,
Achter raakt wie stil blijft staan;
Wedstrijd was de lust der Ouden,
Wedstrijd in het voorwaarts gaan!
Wie den moed heeft dus te stieren,
Wordt geen minder krans beloofd,
Dan den schedel mogt versieren
Van een Bicker of een Hooft!
Zou een enkle 't kwaad beteug'len?
Ieder repp' zich koen en knap!
Dan eerst krijgt de handel vleug'len,
Invloed dan de wetenschap!
Schande zou op allen kleven,
Als na luttel tijdsverloop
Haesje Claes niet op mogt leven,
Maar de schimp werd van Euroop!
1855.
|
|