De werken. Deel 5. Leven van R.C. Bakhuizen van den Brink
(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendE.J. Potgieter, De werken. Deel 5. Leven van R.C. Bakhuizen van den Brink (ed. Johan Carl Zimmerman). H.D. Tjeenk Willink, Haarlem 1890 (2de druk)
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de tweede druk van Leven van R.C. Bakhuizen van den Brink van E.J. Potgieter, in een editie van Johan Carl Zimmerman uit 1890. Het betreft deel 5 in de serie De werken van E.J. Potgieter. De complete serie bestaat uit 23 delen. De eerste druk van deze uitgave verscheen in 1885.
redactionele ingrepen
Door het hele boek zijn tussen vierkante haken koppen toegevoegd op basis van de inhoudsopgave.
p. 488: scbier → schier: ‘... schier ieder Brit in vroeger of later vaag zijns levens, ...’
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. π2, II en IV) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina ongenummerd (p. π1)]
POTGIETER'S WERKEN
[pagina I]
DE WERKEN
VAN
E.J. POTGIETER
PROZA, POËZY, KRITIEK
verzameld onder toezicht van Joh. C. Zimmerman.
Deel V
HAARLEM
H.D. TJEENK WILLINK
[pagina III]
LEVEN VAN R.C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
[pagina V]
LEVEN
VAN
R.C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
DOOR
E.J. POTGIETER
TWEEDE DRUK
HAARLEM
H.D. TJEENK WILLINK
1890
[pagina VI]
SNELPERSDRUK VAN H.C.A. THIEME TE NIJMEGEN.
[pagina VII]
INHOUD.
INLEIDING. | |
1869 | |
I. VONDEL MET ROSKAM EN ROMMELPOT. 1867. | |
Bladz. | |
Wensch des schrijvers het opstel geïllustreerd uit te geven, bij gelegenheid der onthulling van Vondel's standbeeld | 1 |
Sympathie van J.A. Alberdingk Thijm voor het plan, - zijne bijdragen over Vondel, in den Almanak voor Nederlandsche Katholieken | 4 |
Sympathie ook van Mr. Jakob van Lennep, - zijne uitgave van de Werken van Vondel, in verband gebracht met zijn leven | 4 |
Hooft's brief aan Van Baerle over de vermakelijkheden, waarop Amsterdam Maria de Medicis zoude onthalen | 7 |
De Heeren, die zich der kosten ontzien, in de negentiende eeuw als in de zeventiende | 11 |
Teleurstelling, ondanks welke het streven zijne waarde behoudt. de passendste inleiding voor dit werk | 12 |
[pagina VIII]
VOORTZETTING. | ||
1869. | ||
II. DE VRIEND DES VADERLANDS. 1833. | ||
Bladz. | ||
Indruk door brieven uit onze jeugd op rijperen leeftijd gemaakt | 13 | |
Gesprek des schrijvers met Aernout Drost in den zomer van 1833 | 14 | |
Blik op den toenmaligen letterkundigen en staatkundigen toestand ten onzent | 18 | |
J.F. Willems, Mr. Jeronimo de Vries en Dr. J.P. Heije | 22 | |
III. VAN DEN BRINK'S KINDSHEID, 1810-1817. | ||
Leeftijd 1-7. | ||
Geboorte te Amsterdam | 30 | |
Het echtpaar Dirk Bakhuizen van den Brink en Eva Jacoba van Eibergen | 31 | |
De slag van Waterloo | 32 | |
Wagenaar's Amsterdam | 33 | |
De schilderijen ten huize zijner ouders en Ludolf Backhuyzen | 34 | |
Oordeel over dezen voorvader | 37 | |
Ludolf, de grootvader, en Ludolf de kleinzoon; wie van beiden oefende den grootsten invloed uit op hunnen nakomeling? | 38 | |
Het antieke kastje ten huize van den heer D.J. van den Brink | 39 | |
Bestemming van het jongske. | ||
De oude dagen komen wederom | 41 | |
De kassiers van dien tijd | 42 | |
De weduwe Dirk van den Brink en Zoon | 43 | |
Antwerpen versus Amsterdam | 47 | |
Studeeren! | 51 | |
IV. SCHOOLGAAN. 1817-1826. | ||
Leeftijd 7-17. | ||
Onzer letterkunde ontbreekt eene geschiedenis der lagere scholen | 53 |
[pagina IX]
Bladz. | ||
Rein bij Jufvrouw Sames | 58 | |
School van Martin | 58 | |
Schets zijns makkers door den heer J. Ter Meulen Hz. | 59 | |
Hagoort? | 61 | |
Heugenissen van een tweetal der meesters van den schrijver | 61 | |
Vorming door lectuur. | ||
Leesgezelschappen dier dagen | 62 | |
Leerredenen: Clarisse, Borger, Van der Palm, Stuart, Broes, Des Amorie van der Hoeven | 63 | |
Magazijns, bont van stoffe, bewaarplaatsen der verhandelingen | 64 | |
Dichtbundels: Helmers, Loots. Tollens, karakteristiek van deze; Bilderdijk weinig gesmaakt; Feith, zoo lang de vertegenwoordiger onzes volks op dat gebied | 66 | |
Isaäk da Costa. | ||
De beide bundels Poezy van dezen en zijne Bezwaren tegen den geest der eeuw | 68 | |
Moses Mendelssohn en zijne kleinkinderen | 71 | |
Oordeel over Bilderdijk toen en thans | 73 | |
Het Amsterdamsch Gymnasium. | ||
Ds. P. Cool over Van den Brink, als leerling van den Rector W.J. Zillesen | 75 | |
Van den Brink, in later leeftijd Curator van het Gymnasium te 's Hage | 76 | |
Latijn en latiniteit, naar aanleiding van eenen brief Van den Brink's over de inaugureele oratie van een zijner vrienden, Aug. 1848. | 77 | |
V. STUDIE AAN HET ATHENAEUM ILLUSTRE TE AMSTERDAM. 1826-1831. | ||
Leeftijd 17-22. | ||
Bakkes | 83 | |
De Hoogleeraren Voûte, Van Cappelle, Rooijens, Van Lennep, ingenomenheid met den laatste | 86 | |
De kleine studeerkamer op de Heerengracht. in 't Huis de Beeck | 87 | |
Brief van Dr. C. Boon: ‘de beide studenten voor het stadhuis op den Dam’ | 90 | |
Aanvankelijke of vermeende gemoedelijkheid? | 92 |
[pagina X]
Bladz. | ||
Het Genootschap Litteris Orientalibus Sacrum | ||
Ontvangst der studenten Van Hengel en Van den Brink in dien kring | 94 | |
Vergelijking van beider antwoord op de toespraak van den voorzitter | 95 | |
Werkzaamheden der leden en eenvoud des gezelligen verkeers | 98 | |
J.D. Snethlage Knoops en Aernout Drost er in opgenomen | 102 | |
Afscheid van Van den Brink | 104 | |
De critiek op het college. | ||
Een hoogleeraar bij wiens Latijn Cicero zich in zijn graf omkeerde | 107 | |
Het westersch-literarisch genootschap: Ingenium Acuunt Artes, Amicitiam Alunt. | ||
Inleiding, - studie van talen en toestanden der Ouden | 108 | |
Oprigting in 1802; allengsche verruiming van den gezigteinder | 110 | |
Vijftien jaren later hadden zich H.A. Hamaker, C.J. Reuvers en J. Bosscha in dien kring ontwikkeld | 112 | |
F.A. van Hall en J.R. Thorbecke, leden | 112 | |
Jakob van Lennep 1818-1819 lid geworden, zijn invloed op de werkzaamheden, zijne bijdragen | 114 | |
Van den Brink leent eene eerste benoeming tot lid af, maar neemt eene tweede gaarne aan; hij wordt ontvangen door zijne vrienden J. Commelin, T.G. Huet en J. van Geuns | 119 | |
Een diner in den Doelen, de afwezigen en de aanwezigen uit de archieven des Genootschaps geschetst | 120 | |
Bijdragen Van den Brink's tot dien kring, schema zijner redevoering: ‘Over de gouden eeuwen’ | 120 | |
De nieuwere letterkunde in dat genootschap beoefend | 130 | |
Brief van Dr. H.J. de Haan Hugenholtz over een uitstapje der leden naar Zomerzorg | 131 | |
Begrafenis van J.D. Snethlage Knoops 30 Junij 1830. | ||
Woorden door Van den Brink bij het graf van dezen gesproken, naar het handschrift door Dr. H.J. de Haan Hugenholtz bewaard | 135 | |
Theologisch Gezelschap voor de dogmatische en homiletische oefeningen. |
[pagina XI]
Bladz. | ||
Zamenkomsten van P. Cool, H.J. de Haan Hugenholtz, F.J. Domela Nieuwenhuis en R.C. Bakhuizen van den Brink, naar eene schets van den voorlaatste | 138 | |
Schouwburgen van het Amsterdam dier dagen. | ||
De Hollandsche op het Leidsche Plein, de Duitsche in de Amstelstraat, de Fransche op de Erwtenmarkt | 141 | |
De Tooneelkijker - een tijdschrift van 1816-1819 | 145 | |
Woord over Lessing | 147 | |
Bakkes door Rombach betooverd | 151 | |
Geschiedenis van gebeurtenissen die niet hebben plaats gegrepen | ||
Strijdenslust en minneweelde. Eerste liefde, uit de brieven van Bakkes aan J. ter Meulen Hzn. en H.J. de Haan Hugenholtz | 152 | |
De Belgische omwenteling, naar des schrijvers heugenissen van zijn verblijf te Antwerpen en zijn verkeer met J.F. Willems | 157 | |
Onbevangen oordeel Van den Brink's over den toestand | 163 | |
Minneweelde en strijdenslust: Dieu, la patrie et la Dame. ‘Waarom mag ik niet meê uittrekken?’ | 166 | |
Phantasie over het lot Van den Brink's waren beide zijne wenschen vervuld geworden; ‘ach!’ zou onze kritiek hebben gezucht, ‘ach!’ onze kunst | 173 | |
De Winter van 1830-1831. | ||
Antwerpen vóór en na het bombardement, herinneringen van den biographist | 178 | |
Terugkeer van dezen naar Holland met: dat is lastig - de Walen, het Hollandsche jongske | 185 | |
De Caravansera te Aken, en de indruk door haar achtergelaten | 192 | |
Amsterdam en zijn letterkundig leven - gaping in de studie Van den Brink's, door geen deelen in dat verkeer aangevuld | 195 | |
Voorlezingen van Mr. Is. da Costa op de Prinsengracht bij den Amstel | 199 | |
Een avond in den Kolveniers-Doelen, Mr. Jakob van Lennep de ziel der Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen | 200 | |
The English Literary Society, in de Papenbrugsteeg, andermaal Mr. Jakob van Lennep | 205 | |
Felix Meritis. - Voordragten van A. des Amorie van der Hoeven en J. Kinker | 214 |
[pagina XII]
Bladz. | ||
Het eenzaam studeervertrek van Bakkes, lectuur van Ph.W. van Heusde, Frans Hemsterhuis en Schleiermacher | 216 | |
De heldendood van J.C.J. Van Speyk. 5 Feb. 1831. Uit de brieven van Bakkes aan J. ter Meulen Hz. | 222 | |
INTERMEZZO. | ||
1870. | ||
VI. HET WATERWERK TE BODEGRAVEN EN EENE GESCHIEDENIS VAN DEN NEDERLANDSCHEN WATERSTAAT: | ||
1830. 1855. 1870. | ||
‘De heer Administrateur van het Waterwerk te Bodegraven en de arme Theologant of Literator te Amsterdam’ | 227 | |
Bakkes, de student van 1830, zoekt vruchteloos bij alle boekverkoopers naar eene Geschiedenis van onzen Waterstaat; Bakhuizen van den Brink, de Archivaris van 1855, stelt der Akademie voor zulk een werk te schrijven | 230 | |
Eerste Vergadering der Afdeeling voor de Taal-, Letter-, Geschiedkundige en Wijsgeerige Wetenschappen van dat ligchaam, Mei 1855 | 232 | |
J. Bake's Redevoering Over de Vertegenwoordiging der Wetenschap en Bakhuizen's verslag van deze in de Alg. Konsten Letterbode | 233 | |
Het Voorstel eener Geschiedenis van den Nederlandschen Waterstaat | 236 | |
Officiëele Stijl, naar aanleiding van een adres over het Voorstel, door den archivaris aan den minister | 239 | |
Van den Brink het Voorstel toelichtende in de groote zaal van het Rijks-Museum te Amsterdam | 243 | |
Verslaggevers benoemd en rapport door deze uitgebragt. Junij 1855 | 250 | |
Medewerking door de (Zuster-) Afdeeling voor Wis- en Natuurkundige Wetenschappen, der zelfde Koninklijke Akademie, toegezegd, ondanks de bedenkingen van het Lid Janssen | 252 | |
De Akademie in de wolken, dewijl haar de helft van het Gebouw werd afgestaan, ter bewaring der Oud-Hollandsche schilderkunst naauwelijks toereikend; - les morts immortels et les immortels vivants | 254 |
[pagina XIII]
Bladz. | ||
De jaren 1856. 1857 en 1858 brengen wel wisseling mede van ministers voor Binnenlandsche Zaken - Dr. G. Simons vervangt Mr. G.J.C. van Reenen; Mr. A.G.A. Ridder van Rappard treedt op in plaats van Dr. G. Simons, en Jhr. Mr. J.H.G. Tets van Goudriaan komt in stede van Mr. A.G.A. van Rappard, - doch geen van deze wijst de fondsen aan ter uitvoering van het Voorstel vereischt | 255 | |
De Akademie gelooft (1859) in Dr. W.C.H. Staring den man te hebben gevonden voor de taak geschikt, en verzoekt Jhr. Van Tets van Goudriaan der Wetgevende Kamers bewilliging te vragen voor de kosten | 257 | |
Een halve ton gouds kon er mede gemoeid zijn, uitstellen scheen den Minister raadzaam, raadzamer, raadzaamst, - ook was de Staatsbegroeting voor 1860 bereids bij de Tweede Kamer ingediend | 257 | |
De Akademie krimpt haar wenschen in tot maar een derde van het eerste ontwerp, 4 Feb. 1860 | 259 | |
Ondanks die matiging is zij 28 April 1860 nog zonder eenig antwoord van de regeering | 260 | |
Einde des klaaglieds: 6 Oct. 1860 geeft Mr. S. Baron van Heemstra, Minister van Binnenlandsche Zaken geworden, der Akademie kennis dat hij, voor als nog, geen vrijheid heeft kunnen vinden, tot de uitvoering van het Voorstel des Bestuurs mede te werken | 261 | |
Wijlen het Instituut, als de tegenwoordige Akademie bezield door bonnes intentions die niets baten | 263 | |
Verdienste van Bakhuizen van den Brink, in zijne gedachte zulk eener geschiedenis, W.H. Riehl vijftien jaren vóór te zijn geweest | 264 | |
TERUGKEER TOT DEN STUDENT. | ||
1831. | ||
VII. LAATSTE STUDIETIJD TE AMSTERDAM. | ||
Leeftijd 21, 22 jaren. | ||
Nederland en Duitschland. | ||
Van den Brink's gevoelen over de Theologische Wetenschap ten onzent, vergeleken met het standpunt door |
[pagina XIV]
Bladz. | ||
deze bij onze oostelijke naburen bereikt. (Uittreksel eens briefs aan J. ter Meulen Hz. 1831) | 265 | |
Bevestiging van dat oordeel ten opzichte van taal en letteren, geleerdheid en wetenschap door Mr. J.R. Thorbecke. (Uit de Historische Schetsen van dezen 1837) | 267 | |
De overwinning bij Hasselt, 8 Aug. 1831. | ||
Brieven van Bakkes aan J. ter Meulen Hz. | 269 | |
Lectuur dier dagen. | ||
Mr. M.C. van Hall, Gedenkschriften van Frans Floriszoon van Arkel | 273 | |
Jacobi's Auserlesene Briefwechsel | 275 | |
T.G. Huet. | ||
Beoordeeling van het karakter van dezen, beproefd uit de bibliotheek door hem nagelaten | 276 | |
Huet trekt uit, Huet wordt gekwetst. Huet keert weêr | 280 | |
Bezoek van Bakkes | 280 | |
Huet door de kinderziekte aangetast | 285 | |
Huet overleden ten huize van Ds. J.J. Teissèdre l'Ange | 286 | |
Van den Brink, bij zijne groeve, op het kerkhof te Diemerbrug, 16 Sept. 1831 | 289 | |
Teissèdre l'Ange leest er fragmenten voor uit Huet's testament | 290 | |
Heugenissen eener wandeling van den volgenden dag; uit de brieven van Bakhuizen van den Brink aan J. ter Meulen Hz. | 292 | |
VIII. STUDIE AAN DE LEIDSCHE HOOGESCHOOL. 1831. | ||
Leeftijd 22 jaren. | ||
Leiden. | ||
Leiden vijf en twintig jaren vroeger dan Bakhuizen van den Brink er studeerde door twee geleerden geschetst, een woord tot inleiding | 300 | |
Het Leiden des poëets door Mr. W. Bilderdijk | 301 | |
Het Leiden des philoloogs door Prof. G.F. Creuzer | 305 | |
Het Leiden van het eerste derde dezer eeuw, als school van algemeene beschaving | 318 | |
Veroordeeling van Leiden, uit Klikspaan's Studentenleven | 320 | |
Verdediging van Leiden, door Mr. G. de Clercq, J. Kneppelhout's opstel recenseerend | 324 |
[pagina XV]
Bladz. | ||
Goethe, de jongeling, en Goethe. de grijsaard, over Leipzig in Wahrheit und Dichtung, een wenk ter waardeering der brieven van Bakhuizen uit dat tijdvak over Leiden | 325 | |
De Amsterdamsche student Leidsch Academieburger. | ||
Van den Brink te Leiden bij Thomas, koopman in steenkolen op de Breêstraat | 328 | |
Verveling er zijn deel, trots de bezoeken van Allebé, Van Beeck, Vollenhoven en Spengler | 330 | |
Tweeërlei types, aanmatiging en ingetogenheid, die hem om het zeerst compromettant vinden; vertrouwelijk verkeer met Aernout Drost | 331 | |
Leipzig en Leiden vlugtig met elkander vergeleken door den biographist | 332 | |
Leiden is groot en het Rapenburg lang; - Leiden is groot en het Rapenburg heeft twee zijden; - Leiden is groot en het Rapenburg leidt naar de Academie | 333 | |
Van den Brink's eerste bezoek bij John Bake | 336 | |
Bakkes op een der Leidsche diners destijds - uit de herinneringen van zijne buurvrouw aan dien disch. Goethe's Hermann und Dorothea, de Tamino uit dat gedicht | 339 | |
Het onderwijs aan de Hooge School. | ||
De Academie tegenover het Athenaeum, - eene enkele maar volledige inrigting een vrome wensch | 343 | |
Droeve klagt over de theologische colleges van den hoogleeraar van Hengel | 345 | |
Van den Brink's vergelijking van den toestand der Leidsche studenten met dien der gevangenen in den kerker, uit het Zevende Boek van Plato's Republiek | 349 | |
Uitspanningen. | ||
Een togtje naar Bodegraven | 352 | |
Bijwoning der feesten bij gelegenheid der viering van het Tweede Eeuwfeest der Doorluchtige Schole te Amsterdam; D.J. van Lennep en G.J. Rooijens als redenaren. | 355 | |
Weder te Leiden. | ||
Studie en verkeer aldaar, toegelicht uit brieven van Bakkes aan H.J. de Haan Hugenholtz en J. van Geuns | 359 | |
De fluweelen baret. | ||
De ernst van Drost en de luim van Bakkes - beider jonge lieden waardeering van Clarisse en Hamaker | 364 | |
‘Lord of himself, that heritage of woe;’ Schleierma- |
[pagina XVI]
Bladz. | ||
cher's Leben der Phantasie; - Sensualiteit en genialiteit | 368 | |
Ludolf Backhuyzen, de jongere, en Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink: beider lotsbedeeling en beider gemoedsstemming vergeleken | 370 | |
Schleiermacher's examinatoren in Halle, en Bake en Geel bij een examen van Bakkes | 375 | |
Studie van den Faust, - de kennismaking van Van den Brink met Schneevoogt | 378 | |
Afloop der eerste liefde | 380 | |
IX. EENS NOG DE VRIEND DES VADERLANDS. 1833. | ||
Leeftijd 24 jaren. | ||
Mijne ontmoeting van R.C. Bakhuizen van den Brink, ten huize van Aernout Drost. | ||
‘Ik heb van nature de gaaf niet mij zelven importantie te geven’ | 383 | |
Hervatting van het gestaakte gesprek, die Tochter des Soldans van Stolberg, the Elegy, written in a Country-Churchyard van Gray, la jeune Captive van André Chénier - het Hellas waarin Bakkes mij een blik gunde | 384 | |
Europa? - neen, de Muzen. inleiding tot het tijdschrift van dien naam | 393 | |
AANHANGSEL. |