Florence
(1942)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 54]
| |
IV
| |
[pagina 55]
| |
Zang I beschrijft de aankomst te Florence, zang XV en XVI de optocht en de onthulling van Dante's beeld, zang XX geeft het hoofdmoment van het feest: Dante's zegen. Deze vier zangen gaan dus van het heden, 14 Mei 1865, uit. De andere spelen zich in het verleden af, waarbij Potgieter echter nog een enkele maal naar het heden teruggrijpt. Als in een lange tussenzin tussen I en XV worden ons visioensgewijs tafrelen uit Dante's leven voor ogen gebracht. Na XVI, die eindigt met de onthulling van het beeld, zou XX, Dante's zegen, hebben kunnen volgen. We hadden dan het leven en het werk van de grote dichter gehad, gevat tussen enerzijds één, anderzijds drie zangen over het feest. Maar Potgieter had nog veel meer te zeggen, want onmiddellijk na de onthulling rijzen ‘als van zelf’ in Potgieter's verbeelding een aantal schimmen achter het beeld op; allen die invloed van Dante hebben ondervonden, komen daar dankbaar van getuigen. Chronologisch sluiten deze drie zangen, XVII, XVIII en XIX, dus bij de eerste tussenzin aan: na Dante's leven, zijn invloed. Het karakter van dit laatste gedeelte is enigszins anders: waren de eerste visioenen bepaald door de geschiedenis van Dante's leven, deze latere, als vanzelf opdoemende, zijn veel meer Potgieter's eigen, grillige, door het ogenblik geïnspireerde overpeinzingen. Toch meen ik, dat ook deze zangen, eveneens herinneringen aan het verleden, tot het tussenstuk gerekend moeten worden. Wij zijn met Potgieter naar Florence gereisd: zodra wij er zijn aangekomen (I) verplaatst hij ons naar het verleden; we ontmoeten Dante en volgen hem tot aan zijn dood; we horen de smartelijke kreet aan zijn sterfbed: ‘'t Stiefmoederlijk Florence stiet mij uit!’, die ons doet opschrikken en om ons heen zien. Zie, hoe glansrijk hier Dante's woorden worden weerlegd. Met een schok zijn wij terug in het heden. Maar slechts voor een ogenblik: het onthulde beeld roept herinneringen op, en weer gaan we terug naar het verleden, of liever: het verleden komt opdagen naar het heden. Wanneer allen die eertijds invloed van Dante hebben | |
[pagina 56]
| |
ondervonden, om zijn beeld zijn verzameld, dan eindelijk is het weer Mei 1865, en over dit heden spreekt Dante zijn zegen uit. Willen we van bouw spreken, dan kunnen wij dus zeggen, dat tussen de eerste en de laatste zang (het heden), die het als een ring omsluiten, in 18 zangen, van ongelijke lengte, een stuk verleden is gevat. Dat verleden is gegeven als visioenen, als tafrelen die opdoemen en weer vervagen. De term ‘dissolving views’ - toverlantaarnplaten - waarmee HuetGa naar voetnoot1 het in dezelfde tijd als Florence geschreven Leven van Bakhuizen van den Brink karakteriseerde, kan ook uitstekend op dit gedicht worden toegepast. Dit tussenstuk, deze reeks visioenen is zelf in twee gedeelten te verdelen, nl. in die vóór en die nà de onthulling, die niet het enige, maar wel het belangrijkste moment is, dat naar het heden terug verplaatst. Die vóór de onthulling, Dante's leven betreffende, hebben een meer verzonken, verdiept karakter dan die er na, Dante's invloed betreffende, die door een grotere losheid, sneller verschuiven van visioenen, worden gekenmerkt. Thans volge een overzicht van de afzonderlijke zangen. I. Aankomst is de titel, die slechts een deel van de inhoud dekt. Nauwelijks is Potgieter aangekomen, of de stad herinnert hem aan de dichter Hooft en diens bezoek in 1600; diens waardering van de Medici's dientengevolge. Dit brengt hem tot de vraag, waarom Hooft niet begreep dat ons ‘gemeenebest’ evengoed tot hoge kunstbloei zou kunnen komen als Florence onder autocratisch bestuur en door vorstengunst. Maar dit is een afdwaling, en met een verontschuldiging wendt Potgieter zich weer naar Florence, dat heden feest viert voor haar grootste zoon. II. Eene Gouden Eeuw is een inleiding tot het leven van Dante, een beeld van Florence onmiddellijk vóór en tijdens zijn jeugd, met al de idealisering waarmee men een gouden eeuw pleegt te beschouwen: de karakterloutering door de bal- | |
[pagina 57]
| |
lingschap, de energie-ontplooiing in de handel, de eenvoud van zeden, de vroomheid en de kunstbloei. In III, Kinderlijke Liefde, nadert Potgieter zijn eigenlijke onderwerp en begint de visioensgewijze opdoemende levensgeschiedenis. Bij het lopen door de stad daagt het visioen van een Mei-feest op; onder de kinderen zijn Dante en Beatrice. Het is het eerste hoofdstuk van La Vita Nuova, dat Potgieter mee beleeft; hij ziet hoe de liefde van deze kinderen ontwaakt. Aan deze eerste ontmoeting was één der tafrelen op de doeken op het plein voor S. Croce gewijd. Vgl. blz. 32 nr. 1. In de volgende zangen raakt Potgieter steeds meer verdiept in Dante's leven. Zijn jongelingsjaren in het rijke, bloeiende Florence, de lessen van Brunetto Latini (aan hem was één der tafrelen gewijd, vgl. blz. 32 nr. 3), een feest uit die tijd, het Hof der Minne genaamd, IV; zijn deelnemen aan de strijd voor zijn stad tegen de Ghibellijnen te Arezzo in de slag bij Campaldino, V (één der tafrelen, vgl. blz. 32 nr. 5 en 6); dan het grote verdriet over Beatrice's dood, en de invloed die dit verlies op zijn dichterleven uitoefent, VI; zijn burgerdeugd, blijkend uit zijn diplomatieke diensten aan de stad bewezen (tafreel 11 stelt hem als ambassadeur voor), uit zijn rechtvaardig optreden bij het uitbreken der partijtwisten (vgl. tafereel 12), en tenslotte de miskenning die hij ondervond, VII. (Aan Dante's reis naar Rome om het Florence dreigende gevaar af te wenden, was eveneens een tafreel gewijd, nr. 14.) VIII. Deze zang is één van de drie hoogtepunten, gevormd door de drie zangen over Dante's grote werk, de Divina Commedia. Dichterlijke roeping geeft de voorstelling hoe het eerste deel ontstond uit miskenning en vereenzaming, uit heilige verontwaardiging over wat was, en diep geloof in wat worden moest en worden kon. Dante wist zich geroepen en wist dat hij aan die stem gehoor moest geven: ‘Geen rust voor hem, eer hij zijn taak voltooide.’ Daarom en ook om hun minderwaardigheid, verlaat hij al spoedig zijn medeballingen. Zij hadden zich verenigd om gezamenlijk te trachten in Florence terug te | |
[pagina 58]
| |
keren, en Dante in hun Raad van Leiders gekozen (tafreel 17 en 20). In het eenzame hooggebergte laat Potgieter dan Dante tijdens een vreselijk noodweer het toneel voor de Inferno vinden. ‘Hem jammert door die buijen ander klagen...’ IX. Na de hevige spanningen en emoties van VIII volgt nu een ogenblik van ontspanning in Het klooster Del Corvo, waar Dante het eerste deel van zijn werk aan de zorg van de prior toevertrouwt (tafreel 21). Deze zang is, met gedeelten van XIII, wel het meest verdiepte en verstilde deel van Florence. Dante wordt getroffen door de schoonheid van de natuur, de vredigheid van het klooster, doch slechts één nacht kan hij blijven. Tot in zijn droom blijft hij zich van zijn taak bewust, maar er is studie nodig voor zijn gedicht; daarvoor moet hij naar Parijs. X. Parijs, als centrum der scholastische wijsbegeerte, trekt hem aan. Pas als de mens weet wat er te weten valt, verdient hij, dat het hogere zich hem openbaart. Dante studeert, theologie en philosofie, maar hij weet zich van de stoffigheid dier kennis vrij te houden, getuige het tweede deel: De Louteringsberg. Deze zang, geheel deel uitmakend van de visioenenreeks, onderscheidt zich echter in zoverre van de andere, dat hierin de meeste vertalingen uit de Divina Commedia zijn opgenomen. Buitengewoon mooi heeft Potgieter ze met Dante's leven vervlochten, en ook zeer terecht: immers Dante nam indrukken en gewaarwordingen uit zijn leven in zijn gedicht op. In deze zang X beleven we, fragmentsgewijs, de gehele reis over de Purgatorio, tot aan de komst van Beatrice. Hier breekt Potgieter plotseling af. XI. Deze zang geeft, geheel onverwacht, een beeld van het leven van Hendrik VII van Luxemburg, schipbreukeling op de levenszee, wiens poging, het keizerschap over Italië te herstellen, jammerlijk is mislukt. Hij trekt over de Alpen, met groot idealisme bezield. Dante ziet in hem de ideale keizer, die Italië zal redden van de verdeeldheid (vgl. tafreel 23). Al zijn politieke hartstocht en activiteit laait weer op: hij schrijft een | |
[pagina 59]
| |
welkomstbrief aan Hendrik VII, en een brief aan de vorsten en het volk van Italië om Hendrik VII niet te weerstaan. Tevergeefs. Florence - dubbele teleurstelling voor Dante - hoort tot de steden die het krachtigst en met succes tegenstand bieden. Hendrik sterft in de Maremmen zonder zijn doel bereikt te hebben. Het thema: de mislukking heeft Potgieter aangegrepen; hij heeft het aan het begin en het eind van deze zang uitvoerig behandeld. XII. Florence's vrijheid is nu verzekerd. Zal de stad zich ook grootmoedig betonen? Een aantal ballingen wordt toegestaan terug te keren, onder bepaalde voorwaarden. Ook Dante behoort tot de begunstigden. Aan de verontwaardiging die dit aanbod in hem opwekt, en aan zijn fiere weigering heeft Potgieter natuurlijk veel aandacht besteed. Gehandhaafd Eergevoel. Nu is alle hoop om ooit terug te keren voor Dante verloren. Voor goed trekt hij zich uit de grote politiek terug. Op zijn omzwervingen verblijft hij enige tijd aan het hof te Verona bij Can Grande della Scala. Hij voelt zich echter onder de vele krijgslieden die hier eveneens een wijkplaats hebben gevonden, niet thuis, en de aanvankelijke vriendschap voor zijn gastheer (vgl. tafreel 30) verkoelt en eindigt door een onaangename botsing. XIII. Deze zang opent met een passage uit Il Paradiso. Aan de zorg voor het aardse onttrokken, te Ravenna, onder bescherming van Guido da Polenta (vgl. tafreel 34), kan Dante zich geheel aan de voltooiing van zijn werk geven. In de prachtige Pineta ontstaat het laatste deel van de Commedia: zijn dichterlijke triomf. Ravenna's woud is er door tot een kerk gewijd. Daarbij verdiept Potgieter zich in een beschouwing over de kracht van het geloof, de schone vruchten er van in bouw- en beeldhouwkunst, en ook in daden: de kruistochten, het jubeljaar 1300, de reis van Columbus, die echter alle nog worden overtroffen door Dante's meesterwerk. XIV. Het sterven van St. Franciscus, te Portiuncula, waar hij zijn orde had gesticht, te midden van zijn ordebroeders, | |
[pagina 60]
| |
was als een blij ontwaken, vergeleken bij Dante's verscheiden in een vreemde stad. Zijn kinderen en zijn vrienden waren bij hem, maar zo zwaar weegt de smart die Florence hem heeft aangedaan, dat zijn laatste woorden een klacht, voortkomend uit verlangen, tegen haar zijn: ‘'t Stiefmoederlijk Florence stiet mij uit!’ Hoe anders is thans de houding van Florence! Niet als een stiefmoeder, doch als een blijde jonge bruid verwacht zij Dante terug, al is het slechts in de gedaante van een beeld. Aan het eind van XIV is het visioen dus plotseling verdwenen. XV. We staan op het plein voor Santa Croce te midden der Italianen en wachten op de optocht. Ook deze lieden zijn rijk aan fantasie: de graven in de kerk geven aanleiding tot beschouwingen over de wijze waarop Macchiavelli, Michel Angelo, Alfieri en Galilei aan Dante hun hulde zouden betuigen. En dan - Potgieter zou Potgieter niet geweest zijn als hij het bij deze beschouwingen gelaten had - brengt deze kerk met haar grote doden hem als van zelf naar Engeland, naar Westminster Abbey en tot een vergelijking van Italiaanse en Engelse heldenverering, waarbij de Nederlandse schandelijk afsteekt, terwijl de Nederlanders toch zo veel reden tot dankbaarheid aan het voorgeslacht hebben. Het graf van De Ruyter is nauwelijks vindbaar; er zijn geen heugenissen meer van wat de Hollanders eens zijn geweest en wat zij nimmer meer zullen worden... XVI. Maar een stoet van andere herinneringen dan die aan eigen vaderlandse tekortkomingen omzweeft De Optocht: alle punten in de stad met historische betekenis zijn duidelijk aangegeven door versieringen, zodat het de deelnemers toeschijnt of het verleden herleeft. Muziek kondigt de nadering van de stoet aan. Potgieter verlustigt zich in de oprechte enthousiaste feestvreugde der Italianen. Dan geven de verschillende delen van de stoet hem allerlei gedachten in: de steden van het vrije Italië, Europese schrijvers en geleerden, de vrije pers, de actrice Ristori. Venetië en Rome, ten slotte Florence en Ra- | |
[pagina 61]
| |
venna. Eindelijk komt, door allen toegejuicht, Victor Emanuel, en geeft het teken dat de doeken die het standbeeld bedekken, neergehaald mogen worden. XVII sluit onmiddellijk hierbij aan. Het begint met de indruk die het beeld op de toeschouwers maakt: schrik eerst en dan bezieling, die zich uit in een, men zou kunnen zeggen devoot gezang der schare, Dante trouw belovend, bereid zich zijner waardig te tonen. Dan rijzen - voor Potgieter's oog - ter linker zijde van het beeld een lange reeks van figuren. Het zijn de schimmen van figuren op wie Dante invloed heeft gehad, kunstenaars en geleerden: Petrarca, Boccaccio, Michel Angelo, Savonarola, Alfieri, Nicolini, Foscolo, Silvio Pellico; maar ook de vele naamlozen, voor wie Dante een lichtend voorbeeld was in hun leven, aan wie hij kracht had gegeven om het slavenlot moedig te dragen of af te werpen. We zijn in deze zang ('s Dichters Invloed) weer in het visioen geraakt. Al deze schimmen verschijnen ons naar eigen trant, sprekend op voor hen karakteristieke wijze over voor hun leven karakteristieke episoden. XVIII. Twee dichters: Ariosto en Tasso worden uitgebreider behandeld. Nog steeds als in droomgezicht worden passages uit hun beider grote heldendichten: Orlando Furioso en Gerusalemme Liberata - gebracht in het raam van hun leven - opgenomen en aangehaald, hun populariteit gewogen en verklaard. In XIX onderbreekt Potgieter het visioen een ogenblik voor een wending naar het Holland van het heden, parallel met de plaats in zang I, waar aan Florence vergeving wordt gevraagd omdat hij aan Nederland dacht. Thans vraagt hij Nederland verlof hier hulde te brengen aan de grote Italiaan. Hij voelt zich als het ware afgezant van zijn volk. Immers Holland heeft steeds een open oog voor buitenlandse kunst gehad! Met een gerust hart kan Potgieter zich nogmaals verdiepen in zijn droom. Nu ziet hij ze rechts verschijnen: Typen van liefde uit Dante's werk en uit Dante's leven: Francesca da Rimini, | |
[pagina 62]
| |
Donna Bella en Donna Cilia e.a., een reeks die vanzelfsprekend wordt besloten door haar die zo'n ontzaglijke betekenis voor Dante heeft gehad: Beatrice. Ook in Potgieter's droom moesten zij weer worden verenigd, evenals in Dante's eigen gedicht. XX. Potgieter stelt zich nu voor hoe het Dante te moede moet zijn, als hij uit de hemel terugblikken zou op de aarde; als hij zien zou hoe het door hem uitgestrooide zaad voor vrijheid en eenheid rijkelijk is opgekomen, en de menigte aan zijn voeten hoorde juichen. Maar zoals de koning bij zijn komst alle hulde voor zijn persoon afwees, en aller ogen op Dante richtte, zo heft Dante nu de blik omhoog, ‘ten blijk dat hij de kroone voor alle gave alleen den Gever biedt’. Dan zegent hij ons allen vanaf zijn hoge plaats. (Dante's Zegen).
Waarom Potgieter opnam wat hij heeft opgenomen, behoeft het nog betoog? Hij had Dante tot onderwerp gekozen, de held van den dag, de Dichter, de Balling. Was er één trek in Dante's karakter, één episode in zijn leven, die niet de moeite waard was, die niet tot dichterlijk overdenken uitlokte? Potgieter heeft dan ook de gehele Dante gegeven, de jeugd en de latere jaren, de dichter, de staatsman en de balling, omdat in elke periode, in elke persoon zoveel te bewonderen viel. In de biografische tafrelen is vooral Potgieter's eerbied en liefde voor de burger en balling tot uitdrukking gebracht, in de zangen VIII, X en XIII, die ongetwijfeld de hoofdmomenten van het eerste deel vormen, die voor de dichter. Hoe kon het anders, waar een dichter zich in een dichter verplaatste, dan dat in het werk van de een de beste inspiratie voor de ander lag. Een onderwerp als het bezoek aan het klooster Del Corvo moet Potgieter hebben aangetrokken om de vele poëtische mogelijkheden die het bood: de natuur, de rust van het klooster en Dante's zoeken naar rust voor lichaam en ziel in tegenstelling daarmee. Om het dramatische effect moet het geweest | |
[pagina 63]
| |
zijn dat aan Dante's meeleven met de expeditie van Hendrik VII zoveel plaats is gegeven. Bovendien heeft het element van de teleurstelling en de mislukking in Potgieter weerklank gewekt. In zang XII, Dante's weigering om op smadelijke voorwaarden in Florence terug te keren, zijn het de fierheid en karaktervastheid, die Potgieter als zeldzaam had leren beschouwen, die hem tot een bewonderende zang dwongen. Dante's sterven ten slotte, in een beminde, maar toch niet zijn eigen omgeving, bood de gelegenheid tot de bitterste klacht van de balling en tot een overgang naar het heden. Van dat heden zijn het de volheid, de warreling van kleuren en muziek die hem boeiden, steeds door zijn eigen fantasie opgevangen en verwerkt. Zo ontstonden de laatste zangen, uit inspiratie van buiten af en van binnen uit. Bij een beschrijving van Potgieter's beleven van de 14de Mei zouden deze zangen niet achterwege hebben kunnen blijven. Hij zag de schimmen zich scharen rondom het standbeeld, hij moest spreken over Petrarca, over Michel Angelo, over Ariosto en Tasso, en over de Typen van liefde.
Potgieter heeft zijn bronnen trouw gevolgd, soms met eigen fantasie aangevuld. Zegt Balbo b.v. dat het niet zeker is wanneer Donna Bella stierf (blz. 27), Potgieter maakt haar tot een ideale opvoedster. Hierin stemt hij trouwens overeen met A.S. Kok, die ook Dante's moeder alle eer voor haar opvoeding geeft (blz. 382). Op twee punten wijkt Potgieter niet alleen van de gangbare mening, maar ook van Dante's eigen woorden af. Ten eerste in de beschrijving van de eerste ontmoeting met Beatrice. Potgieter noemt haar: ‘'t kind in 't wit’ (III vs. 32), terwijl Dante zelf heeft gezegd, dat zij een vlammend rood jurkje droeg. ‘Houdt men het mij ten goede dat ik voor de onschuld wit de voorkeur gaf boven rood?’ vraagt Potgieter in de Toelichtingen. Had hij dit vergrijp tegen de historie niet zelf aan- | |
[pagina 64]
| |
gegeven, en ware Beatrice niet het symbool der reine liefde geweest, men zou het minder vergefelijk moeten achten. Misschien ook is de conventionele opvatting niet de enige verklaring van de voorkeur voor het wit. Ik denk aan een van de vroege, niet herdrukte jeugdgedichten van Potgieter, waarin hij een - de laatste en beslissende - ontmoeting met zijn Beatrice beschrijft: ‘Hier als dan mijn ziel in 't verleden zich baadt, - / Dan zie ik u nog in het witte gewaad / De lokken in tressen gestrengeld’Ga naar voetnoot1. Indien wij aannemen, zoals ik reeds eerder deedGa naar voetnoot2, dat dit gedicht autobiografisch is, dan kunnen we in de herinnering aan dat belangrijke ogenblik een oorzaak zien van de afwijking. Men neme dit echter voor niet meer dan het is: een gissing. Ten tweede ontkent Potgieter, dat de lezing van Cicero en Boëthius na het verlies van Beatrice Dante in zijn grote smart heeft getroost (IV vs. 55), een feit, dat door Dante zelf is vermeld. Voor deze afwijking is het moeilijk een bevredigende verklaring te vinden. Wees Potgieter de vertroosting der wijsbegeerte voor Dante af, omdat hij als dichter zich de terugkeer van een dichter tot het leven en het geluk, niet anders kon voorstellen dan door gemoeds- aandoening? Door berouw hervond Dante volgens hem het geluk. Vgl. VI vss 59-64. Wat betreft Dante's toetreden tot de zgn. Derde Orde der Franciscanen, dat door Balbo wordt aangenomen, het lijkt even of Potgieter hem daarin volgt (VI vs. 32); later blijkt echter dat hij deze opvatting niet deelt (IX vs. 91, 92). De overige in Florence voorkomende biografische bizonderheden, zowel uit de jeugd als uit de latere jaren, zijn getrouw naar Balbo gevolgd. Opmerking verdient nog Potgieter's behandeling van Dante's huwelijk. Balbo trekt geen conclusies, maar weerlegt de overleveringen, die ten nadele van Gemma spreken. Potgieter gaat veel verder: ridderlijk neemt hij het voor haar op en verdedigt haar tegen lasteraars; hij is van me- | |
[pagina 65]
| |
ning dat het huwelijk gelukkig is geweest. De reden waarom hij dit schrijft, moet m.i. geheel in Potgieter's karakter worden gezocht: ridderlijkheid en geslotenheid zijn de grondtrekken daarvan. Een geslotenheid, die hem Dante's stilzwijgendheid doet respecteren, en deze niet ten kwade, maar ten goede doet uitleggen. |
|