beginnen met het begin. Arm zijn we nog steeds. Welnu, Cultivons nôtre jardin. Dat het daarbij niet blijven mag, spreekt vanzelf. Ook over Buitenlandsche literatuur b.v. moesten we onze boeken hebben. En hoe eerder, hoe beter.
Een paar opstellen ook voor dezen Bundel bestemd - over Vondel; over Van Effen, en een over Bellamy - moesten blijven liggen, wijl de toegestane ruimte toch reeds overschreden was.
Een kleinigheid nog. Zullen sommigen het wellicht misprijzen, dat ik onder enkele pagina's eenige noten schreef?
Mij hebben Noten steeds bekoord. Men kan den schrijver eens na rekenen; krijgt een kijkje in z'n atelier; bemerkt hoe hij zijn stof verwerkte; wàt hij opnam, wat liet liggen.
Als wij, jongens, met onzen hengel gewapend in onze roeiboot zaten aan de kanten van ons Friesche meer, dan vond ik het wat aardig, als iemand wist te vertellen: ‘Kijk, dáàr zit visch’. En zoo denk ik er, in 't literarische nu, feitelijk nog over.
Maar genoeg. Mijn boek spreke voor zichzelven. Moge het de handhaving en verbreiding onzer Calvinistische beginselen op historisch en letterkundig gebied ten goede komen. Meer wensch ik niet. Maar dit ook van ganscher harte. En met geheel mijne ziel.
J. POSTMUS.
Amsterdam, in de week vóór Kerstmis, 1905.