XXVII.
Zoo al mijmerend en zuchtend, sleept de eene dag na den anderen voord; mijne ziels- en
ligchaams-krachten verminderen, en de vermogens tot mijn werk ontbreeken mij; mijn geest kan
geen plannen meer maaken; vinding, moed, lust, kracht, alles is met nannie weg: mijn
Solitude vertoont, helaas! de akker van eenen mismoedigen eigenaar: de arbeid der Negers
verslapt, nu geen vrolijke, ieverige meester hen door gepaste belooningen, en door zijn voorbeeld
aanmoedigt: het gras groeit tusschen de boomen, en de vruchten verdorren, ongeplukt, aan
dezelven; alles gilt de kwijning en verlatenheid van het landgoed uit, dat korts, onder mijne vlijtige
zorg, een Eden was: alles is zoo veranderd