bloesemknopjen kan worden afgeslagen eer het ontluikt: ik kan dit lieve kind niet
aanzien, zonder dat weemoedige traanen mijne oogen benevelen, en tog zijn deeze traanen mij zoet;
ik gevoel bij dezelve, met vreugde, de waarde van het pand dat zij mij achterliet, en het bevallige
meisjen wordt mij onbegrijpelijk dierbaar.
Maar hoe dierbaarer het mij wordt, des te meer kan mij haar mogelijk ongeluk, en de vrees voor
haar toekomstig lot, benaauwen: o! mijn vriend! zoo eens dit lieve kind, door gebrek aan eene wijze,
voor haar geschikte, opvoeding, bedorven werd, hoe jammer ware dat! hoe veel had ik dan voor
mijne rekening; en evenwel met den besten wil, met de ieverigste pooging, kan de trouwste vader
niet dat, wat eene tedere moeder kan: en als ik daarbij overweeg, wat al rampen en onheilen 'er
boven het reddeloos kinderleven zweeven; hoe veele gevaaren vooral het zwakke, weêrloos meisjen
dreigen, althans wanneer geene moederlijke zorg het beschermt, o dan bloedt mijn hart! wie weet
hoe veele bittere traanen haar pad nog eens besproejen, hoe veel distels haare voeten eens wonden
zullen! wie weet hoe dikwijls zij den vroegen dood van haare moeder bejammeren zal! of mogelijk
zal een guure storm dit veel belovend roozenknopjen wel afslaan, en het ontijdig