Reinhart, of natuur en godsdienst
(1791)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 286]
| |
nannie was de eenige troost die hem overig was, en met nannie stierf al zijn geluk; beweegelijk bejammerde hij zijn gemis, daar hij haare laatste woorden niet gehoord, haar geen' afscheidskusch gegeven had; en wat kan ik den goeden grijsaart zeggen? mijn eigen moed is te ver heen gezonken om den zijnen optebeuren; als ik hem zie is onze ontmoeting spraakloos en droevig, en onze scheiding weenend; elk onzer gevoelt dan wat hij verloor, en gevoelt het te diep, te zwaar, om den anderen te troosten; en wanneer ik den goeden ouden man zie weenen, wanneer hij mijne kindertjens, als zij zijne knieën al speelende omvatten willen, droevig aanziet, anders niet tot hun zegt dan:‘Ongelukkige schepselen,’ o dan wordt mijn hart verscheurd, en ik moet weg - weg om in eenzaamheid uitteschreien: ach! hadde ik iemand rondom mij die mijnen zinkenden moed opbeuren, en, door den troost van den godsdienst, olij in de wonden mijner ziele goot; hoe zoude ik hem zegenen; dit deed mijne nannie, en met haar stierf mijn raad, mijn troost, mijn vreugd, mijn alles, en niemand deelt in mijn lot. |
|