herstelling schittert in haare zwarte oogen, en ik heb geene
andere reden tot dien kommer, dan dat het nu de tijd is der landziekten, de akelige, zwaare, heete
lucht, die alles afmat en doet kwijnen.
In alle de jaaren die ik hier vertoefde, heb ik nog nooit de brandende hitte tot zulk een peil gerezen
gezien: alles is verschroeid; de bladeren hangen verflenst en dor aan de boomen; de weiden zijn
zonder gras, als met hooi bedekt; de beeken zijn uitgedroogd, en op de keitjens die haare dorre
bedding bevloeren, buigt zig het stro der verzengde oeverplanten neder; het vee klaagt, door een
treurig geloei, zijne bange behoefte, en roept tot God om de druppelen van den weldaadigen regen,
maar geen wolkjen verschijnt in de lucht; het kleine vlokjen dat zig vertoonde is even rasch
verslonden, en een vuurroode nevel omzoomt den zichtëinder: de verrijzing der zon is dreigend, en
de klimmende maan schijnt bloed; de matheid der Negers, hoe zeer ik hunnen arbeid zoo veel
mogelijk verminder, en meer versterkend voedsel geef, doet mij echter ook onder hun voor ziekten
vreezen.
Welke afhangelijke wezens zijn wij tog! de gantsche Natuur smacht ons tegen, en wij kunnen geen
enkel wolkjen scheppen dat haar be-