| |
V.
Terwijl mijne waarde nannie op de kinderkamer, tusschen de twee hangmatten, in welke
onze lieve kinderen zig tot de nachtrust schikken, zit te leezen, en nu en dan het zoet gesnap van
deeze rustlooze wichten beantwoordt, tot dat de bedwelmende slaap hunne pinkende oogjens sluit,
en hunne matte leedjens doet rusten; ga ik ondertusschen in mijn schrijfvertrekjen om mij met u te
onderhouden: o Karel! een slapend kind, dat, vrij van alle zorg, met de betoverende trekjens van
onschuld, en te vredenheid, | |
| |
op 't gelaat, alle zijne vermoeidheid uitslaapt, om den volgenden
dag even vrolijk, even kommerloos te beginnen als deeze nu geëindigd wierd, dit is een aangenaam
gezicht; dikwijls lokt nannie bij mij de hangmatten van willem en
louize, en deezen aanblik heeft doorgaands een allergelukkigsten invloed op mijn
vaderlijk hart; met welk een onnoembaaren wellust gevoelt dit daar, even als dikwijls bij hunne
dartelende spelen, dat onze liefde de oorzaak van het aanzijn deezer gelukkige wezentjes was; en
het klopt van waare dankbaarheid voor God die hen aan ons geschonken heeft.
Doch het lief tooneel, dat zig zoo aanstonds op de kinderkamer aan mij opdeed, was niet minder
interessant: het was willem en louize, die na elkander, aan den schoot van
haare moeder, een zeer kort avondgebed voor dat weldaadig Wezen, dat hun den geheelen dag
bewaard, van alles verzorgd, hun vreugde en hen lievende ouders gegegeven had, uitstamelden;
geheel in hunnen toon, in hunne taal, en naar hunne begrippen is dit gebed ingericht, en alleen
geschikt om hun een diepen indruk van de grootheid, de goedheid en weldaadigheid van het
voorwerp, dat zij aanspreeken, te geeven; en hun hunne afhanglijkheid van, en hunne verpligting aan
hetzelve te doen gevoelen; het is geen formulier dat zij eindelijk dromende, zonder eenige
gewaarwording, leeren | |
| |
nazeggen, even als de Papegajen hunne Indiaansche
priester-schreeuwen, nagillen; het is naar de kleine omstandigheden welke hun stil leven eenige
wending geeven, en naar hunne bedrijven in den verlopen dag ingericht; maar altijd is het kort, en
geëvenredigd naar hunne denkbeelden; nannie spreekt hun voor, en de kleine
louize stamelt haar met gevouwen handjens, en gesloten oogen, vol eerbied, na; en
willem, wiens verstand al zoo veel verder ontwikkeld is, stelt meesttijds uit het geen zijne
moeder hem vooraf herinnert, een klein gebed met zijne eigene woorden, waarin zijn eigen kinderlijk
gevoel spreekt, zamen, en ik geloof, Karel! dat zulk een stamelend oprecht kindergebed niet
ongevallig is aan dien Verlosser, die zeide: Laat de kinderkens tot mij komen want hunner is het
koningrijk der hemelen.
Evenwel van dien Verlosser spreeken wij hun nu in deeze eerste jaaren nog niet; als zij wat verder
zijn, zullen wij Hem vooreerst nog maar aan hun bekend maaken als eenen wijzen vriend van
kinderen, en in zoo ver als Hij van den wijzen heiligen en goeden Vader der menschen, een
zichtbaare afbeelding was: het spreekt dus van zelf dat wij vooral niets van Jesus zeggen als Zoon
van God, of van de oogmerken van zijn lijden, dit is geheel boven hun begrip, en kan dunkt mij niets
uitwerken dan hunne, buiten dat reeds duistere denkbeelden, van een groot, almagtig,
alomtegenwoordig Wezen, 't welk zij vereeren moeten, meer verwarren, | |
| |
en hun, onder
gewigtige voorstellingen, zoo aan bloote klanken doen gewennen, dat de verhevene waarheden,
daardoor aangeduid, in de eigenlijke jaaren der vatbaarheid minder werking op hun hart hebben: de
edele gevoelens en den zaligen troost welke deeze schoone waarheden van onzen godsdienst aan
gevoelige harten toebrengen moeten, wil ik hen bespaaren tot dien tijd wanneer hunne denkbeelden
rijp genoeg zijn om deeze heilzaame verborgenheden des geloofs, van wartaal te onderscheiden; tot
dien tijd, wanneer een dagelijks gevoel van misdadigheid omtrent het beste Wezen, hen verlegen en
bekommerd maakt voor hunne zaligheid, die alleen aan de gunst van hetzelve, en aan de deugd
verbonden is - den Bijbel zal ik hun als het Woord van God doen kennen, als de reine bron waaruit
hunne ouders alle hunne godsdienst-wetenschap, hunne liefde tot de deugd en hun geluk haalen, en
waarin zij zelven eens, wanneer hun verstand rijper wordt, die zelfde wijsheid vinden zullen; maar in
hunne eerste kinderjaaren zal ik hun dat boek nog niet in handen geeven, alleen zal ik hun daaruit
zulke plaatsen voorleezen, en daar over met hun spreken, als voor hunne vatbaarheid geschikt zijn:
dus zal hun eerbied voor hetzelve, zoo wel als hunne nieuwsgierigheid na deszelfs inhoud, geheel
levendig blijven, en niet verzadigd zijn van het zielloos leezen van eenige onbegrepene klanken, op
dien tijd wanneer zij 'er eigentlijk hun voordeel eerst mede kunnen doen: en die nieuwsgierigheid,
dien eerbied hoop | |
| |
ik dan door herhaalde gesprekken zoo sterk aantevuuren, dat zij mijn
oogmerk volkomen begunstigen, en hun waar, hun redelijk, hun eeuwig geluk bevorderen.
Hoe bevalt u dit plan, Karel? ik twijfel bijna niet, naar uwe onbevooroordeelde denkwijs, of gij zijt
het geheel met mij ééns, en handelt even zoo met uwe kindertjens, schoon wij nooit over dit
onderwerp zamen spraken: dit schoone vak van menschlijke werkzaamheid lag toen nog zoo heel
ver buiten mijnen zichteinder, dat ik het met den besten verrekijker, welke de lieve hoop mij kon in
handen geeven, niet bereiken kon; en dus was ik het geschikte voorwerp niet, met het welk gij hier
over handelen kondet; maar zoo ver mij heugt laagt gij uwen lieven jacob aan geene
banden, welke de ontwikkeling van zijn kinderlijke ziel verhinderen konden; en met minder
geleerdheid, met een weiniger beladen geheugen, was hij schranderer dan andere kinderen van
zijnen ouderdom.
Eene verstandige moeder welke de Natuur, bij veel doorzicht, veel goedhartigheid mededeelde,
heeft eene onberekenbaare waarde voor kinderen; dit geluk gaf de goede Hemel aan uwe en aan
mijne kindertjens; en ik gevoel zijne goedheid: al speelende zal louize en willem
allengs leeren; en al speelende arbeiden zij aan | |
| |
hunne gezondheid en de versterking hunner
vermogens: slaafsche dwang is geheel vreemd in hunnen kring, liefde en redelijkheid alleen stellen de
perken aan hunne neigingen; voor hunne moeder, zoo wel als voor mij, voeden zij eerbied en
gehoorzaamheid; en die goede, zachte moeder gebruikt nooit den naam van vader als een voorwerp
van schrik, als een geesel hunner stoutheid, om hunne gehoorzaamheid te dwingen: waar is akeliger
denkbeeld voor een waar vader, dan de schrik, en niet de liefde van zijne lieve wichten te zijn? ook
hun vader is, even als hunne moeder, hun vriend; en, daar het pas geeft, hun speelmakker, voor wien
zij het openhartigst vertrouwen voeden, en die hun kinderlijk geluk, zoo wel als hunne
menschen-blijdschap, en hunne aardsche, zoo wel als hunne hemelsche zaligheid, poogt te
bevorderen.
Dikwijls bejammer ik de enge beperktheid van mijne eigene kundigheden en krachten, waardoor
hier, in een Land waar de jeugd geene onderwijzers vindt, veele vermogens, welke in mijne lieve
kindertjens welligt sluimeren, onontwikkeld zullen moeten blijven: de Natuur heeft louize
misschien tot eene zangeres gevormd; haar genie voor deeze kunst, haar lieve, zachte stem belooft
mij dit; maar wanneer geen helpende hand die genie ondersteunt, zal zij welligt in | |
| |
zig zelve
verkwijnen: de kleine willem, die geheel vatbaar schijnt voor de schoone Natuur, die bij
bij een' boom, bij een bloembed, bij een vogelnest, ja dat meer is, bij een starrenhemel, eene
menigte vraagen doet, en welligt de zaaden van een denkenden wijsgeer in zig heeft, kan in deeze,
anders zoo gelukkige, afgescheidenheid dat niet worden waartoe de Natuur hem welligt bestemde:
dit geeft mij een somber gevoel; het is zoo hard, geest en krachten in zig, of in de zijnen te
bemerken, die, even als de tedere Klimöp, bij gebrek van een' of anderen boom, waaraan hij zig
slingeren kan, bezwijken moeten: mijne eenige troost in dit geval is het uitzicht op een volgenden
leeftijd, waarin zoo veele aangenaame omwentelingen komen kunnen, die nu nog geheel donker zijn,
en de troost die mijne lieve nannie mij geeft is veel krachtiger:‘Laat ons,’ zegt
zij,‘alles uit hun maaken wat ons mogelijk is; ik zal mijne kleine louize alle die
kundigheden zoeken medetedeelen, die haar als meisjen en als vrouw nodig zijn, en haar leven
veraangenaamen zullen, en oefen gij den lieven willem in die wetenschap, die hij als
jongeling en man tot zijn geluk zal nodig hebben: laat ons vooral den godsdienst in hun beider
jeugdige harten aankweeken; dit is de grootste weldaad die wij hun kunnen bewijzen, en waarvoor
hunne grijsheid, zo zij die mogten bereiken, | |
| |
onze asch eens zegenen zal: dit leven is tog kort,
en zeer veele dingen, die ons nu wigtig, belangrijk, en veel tijd en krachten waardig schijnen, zullen
hunne waarde verliezen bij deszelfs einde, wanneer alleen die kundigheden welke wij kunnen
medeneemen in de wereld der geesten, gewigt voor ons behouden zullen.’ Zoo denkt mijne lieve
nannie, en zal het mij geen wijsheid zijn zoo met haar te denken? het is tog waarachtig, in
de andere wereld zal het ons niets baaten wat wij hier bedreven, en waarmede wij ons vermaakten,
als in zoo ver alle die bedrijven, en alle die vermaaken de krachten in ons ontwikkelden, welken ons
in de eeuwigheid zullen te stade komen: o! dat de Hemel ons leven bewaare, om de zaadjens deezer
hemelsche deugden in het hart onzer kindertjens optekweeken, en hen rijp te maaken voor de
eeuwigheid! zoo, Karel! zoo spreekt dezelfde man, die zoo dikwijls als een eenzaam jongeling zijn
troost in zijnen dood zocht; zoo spreekt de tedere echtgenoot en vader! in beide betrekkingen ben
ik gelukkig; en dit geluk is alleen onvolmaakt door de vrees dat het zal afgebroken worden; deeze
stoort geduurig de reine vreugde van mijn hart, en stremt dikwijls mijn danklied voor God.
|
|