| |
| |
| |
Zesde boek.
't Veranderd al wat is.
I.
Lieve Karel! Trouwe vriend van mijn hart! in drie lange jaaren heb ik dien vertroostenden naam niet
op het papier uitgedrukt, noch denzelven van uwe hand gezien; en zo lang zijn wij voor elkander niet
aanwezig geweest: nu hoor ik het vrolijk bericht, dat de vrede weêr hersteld, en de weg tot
onderlinge mededeeling onzer gedachten ons weêr geopend is; dankbaar | |
| |
en vrolijk kniel ik
neder voor Hem, die het lot van Volken en Landen bestiert, en die het hart der Vorsten neigt tot
vrede: hoe verlang ik naar de aankomst der Vaderlandsche schepen, die men zegt, dat op weg zijn,
en deeze blijde tijding bevestigen zullen! hoe onbeschrijflijk welkom zal mij een bericht uit het
Vaderland zijn, het welk ik bijna drie jaaren vruchtloos heb tegengesnakt! drie jaaren! welk een
eindelooze tijd voor het vuurig verlangen van eenen zoon, en eenen vriend! al dien tijd was ik geheel
onzeker van uw lot, zo wel als van dat mijner lieve grijze moeder; ik hoorde niets van haar, ik weet
zelfs niet of zij nog leeft, en die goede bezorgde vrouw was even onkundig van mij, terwijl haar
moederlijk hart, waarschijnelijk door akelige denkbeelden beangstigd, om mijnen wil veel leed, en
zig welligt mijn lot rampspoediger, dan het was, voorstelde: de ervaaring leerde mij, hoe wreed en
grievend die naare onzekerheid is omtrent het lot van geliefden; hoe veele sombere gedachten, en
treurige voorstellingen de rust vermoorden; en zeker, had de hoop op Gods zorg voor mijne
vrienden, en het huislijk geluk dat mij rust rondom mij deed vinden, mij tegen alle de folteringen van
een onzeker lijdend hart geene verademing geschonken, ik ware van kommer en verdriet
bezweeken. | |
| |
Hoe veel kan 'er in dien tijd veranderd, hoe veel gebeurd zijn! mijne, ligt in het sombere
warende, verbeelding, heeft hier een ruim veld om akelige tooneelen te schilderen:‘wie weet,’
o! Karel! wanneer die gedachte een oogenblik in mijne ziel insluipt:‘wie weet of ik nog wel eene
moeder heb! of kommer, of lijden, en treurigheid haar in die drie bange jaaren niet al lang
grafwaards voerden! of haare dierbaare asch niet reeds bij de asch van mijnen lieven vader
rust!’ o! dan smelt ik weg in treurigheid, en ben diep ongelukkig!
Hoe levendig kan ik mij nog den naaren schrik, die op de eerste tijding, dat eene nabuurige
Zee-Mogendheid den oorlog aan mijn Vaderland verklaard, en den weg tot onderlinge
gedachten-wisseling afgesneeden had, mijn geheele ziel overmeesterde, herinneren! hoe veele
sombere denkbeelden vloogen te gelijk door mijnen geest! hoe angstig zag ik de naare gevolgen,
welke het lot des oorlogs aan geheele Volken, zo wel als aan bijzondere persoonen, dikwijls
ondervinden doet, tegen! met hoe veele ontroering zagen wij de vijandlijke Vloot deeze kusten
naderen! hoe beefde ik voor 't lot van mijne echtgenoote en kindertjens! onder de bescherming van
mijne twee trouwste Negers, zond ik hen naar la Recompense, dat, zoo veel dieper
landwaards inliggende, een veiliger verblijf- | |
| |
plaats voor hun was; maar welk eene scheiding
was dit! verbeeld u die, Karel! in mijne omstandigheid, en ontsla mij van de treurige hartbreekende
moeite, om u de aandoeningen van mijne ziel bij dat tooneel te schetsen; zij lijdt 'er op nieuw door,
en alle mijne vrolijkheid zou verdwijnen in traanen; ook toen, zo als meermaalen in mijn
vreemdelings leven, ondervond ik veel troost uit die opwekking des Bijbels: Roep mij aan in den
dag der benaauwdheid, ik zal 'er u uithelpen; en alleen het vertrouwen op die zalige beloften van
Gods hulp, maakte mij moedig en sterk in mijnen pligt.
Doch niet lang bleef ik alleen; mijne trouwe nannie had geen duur in haare afwezenheid
van mij; het was haar veel pijnlijker, onzeker te zijn van mijn lot, dan al het kwaad, dat mij trof, met
mij te deelen; zij kwam tot mij te rug, en beroofde zig zelve zoo lang van haare moederlijke vreugde,
om de gevaaren des oorlogs met haaren echtgenoot te deelen; toen ik zag dat alle mijne
tegenbedenkingen niets in haar besluit veranderen konden, berustte ik hier in, en haare
tegenwoordigheid was mij troost en licht; zij was een engel in mijne oogen; te meer nog, toen ik
bemerkte dat het gevaar, dat ons de vijandlijke schepen dreigden, meer ons goed dan ons leven
betreffen zou, zo als rasch bleek; in dit geval heb ik met veelen mijner | |
| |
nabuuren, en de
meeste planters aanmerkelijke schade moeten lijden; bijna mijne geheele gelukkige Catoen-oogst,
welke mij, na twee rampspoedige plukken, door den goeden Hemel geschonken was, had ik in
twee Vaderlandsche schepen, die zeilreê lagen, ingelaaden; zij werden door den vijand prijs
verklaard, en ik zag mij van mijn wettig eigendom, door noesten vlijt, en eenen milden zegen van
God verkreegen, ten derdemaal op zulke eene grievende wijs beroofd.
Verbeeld u, mijn vriend! hoe ik op dien bangen tijd, en in die omstandigheden, daar onder te moede
was; hoe bezorgd mij het lot van mijne moeder maakte: alleen het zoete denkbeeld, mijne
dierbaarste schatten, mijne echtvriendin en mijne kindertjens zijn behouden, 't welk dit ongeluk
vergezelde, heeft mij voor diepe treurigheid, en voor het morren tegen mijn lot, doorgaands behoed;
en na dien tijd heeft de goedertierene zorg van mijnen hemelschen Vader, die mij zeker uit geen
toornig ongenoegen tegenspoeden zond, door een dubbelen zegen, ruime oogsten, en hooge
winsten, alle mijne schade meêr dan vergoed, en geheel doen vergeeten. Behalven de
voordbrengselen, welke ik intusschen na de Coloniën van onze nieuwe beheerschers wegzond, zijn
nu alle mijne oude, en nog nieuw aangelegde | |
| |
bergplaatzen vol, en ik verlang ook om die
reden naar de aankomst der schepen, welke die, naar ouder gewoonte, naar het vaderland
wegvoeren kunnen.
O! die onzalige oorlog, die menschen tot duivelen, en de wereld tot eene woestijn maakt! even of zij
niet genoeg een tooneel van rampen ware; even of geen traanen genoeg de voetstappen des geluks
alom uitwischten, of onrust en zorg niet reeds genoeg schuilplaats op deze aarde vonden, moeten
menschen, geschapen voor elkanders geluk, dat geluk en al de rust van elkanders leven verstooren,
en scherpe doornen van verdriet in elkanders harte booren; ja dat meer is, met dieren-woede
elkanders leven, dat zij zonder oorzaak haaten, verslinden! onzalig oorlog! gij wreede moeder van
eindelooze rampen! hoe veel gloejende hartetraanen van verlaatene weduwen, van ongelukkige
weesjens, van beroofde armoede, en vermoorde onschuldigen, roepen wraak over u, voor den
troon des Alweetenden! hoe veele bloedige voetstappen hebt gij, in alle de verlopene eeuwen, in de
schoonste wereld-oorden gedrukt! en op de velden, waar Natuur juichte, akelige verwoesting
verspreid! hoe veele zaaden van geluk, die hier en ginds op de ruime wereld, God tot eer, en den
mensch tot vreugde bloeiden, hebt gij vertrapt! hoe veele bron- | |
| |
nen van voorspoed voor
geheele volken gestopt, en hoe veele edele menschen-levens, welke met zoo veel arbeid en kommer
tot rijpheid aangewassen waren, even als onaanmerkelijke grasbloemtjens, welke een dag baarde,
weggemaaid; uw ijzeren arm vernielt in één oogenblik het werk waaraan Natuur en kunst jaaren lang
arbeidden; en dat geen menschelijk vermogen weêr herstellen kan; hoe veel ontnaamt gij aan
ongelukkigen, dat de tijd hun nooit kan wedergeeven! menschen-zielen, die voor de eeuwigheid
geschapen zijn, verwoest gij, en vernietigt hun geluk voor het andere leven; o! Karel! hoe krimpt
mijn hart van medelijden met zoo veele ellendige slagtoffers en onschuldige werktuigen van
vorsten-hoogmoed, gierigheid, en staatzucht, die zonder eenigen natuurlijken haat tegen elkander,
hunnen roem in elkanders vernieling of overwinning zoeken! Hoe menigmaal deed het akelig krijgslot
een' broeder tegen zijnen broeder, en een' vriend tegen zijnen boezemvriend, als eenen Tijger
woeden! hoe veele moedige helden, die door elkanders onderbrenging, een onstervelijken roem
achterlaaten op de wereld, die zij al bloedend verlieten, waren, op het grondgebied der eeuwigheid
verscheenen, geen vijanden meer; maar beklaagden, toen zij de waardij van het leven, en de
ijdelheid van hunne laage roemzucht inzagen, hunne misleiding, met een nutloos berouw. | |
| |
En hoe iedel, hoe beuzelachtig is somtijds de eerste oorzaak van eenen oorlog die
duizenden het leven kost! o! hoe veel hebben die Vorsten, die Staaten op hunne rekening, die
menschen-levens opofferen aan hunne laage baatzucht; en dus ongeluk onder hun verspreiden, wier
beschermers zij weezen moesten! met de verachting der Wijzen, en den vloek der ongelukkigen
beladen, stappen zij eens uit den kring van hunne aardsche grootheid, die met hunnen dood eindigt,
op dat tooneel daar geen rang, geen gezach, noch aanzien geldt; daar de slaaf zoo groot is als de
Monarch; en daar de eeuwige richter de daaden der menschen zal toetsen en beoordeelen naar het
recht; o! dan, als de schaal der eeuwige gerechtigheid de daaden der stervelingen weegen zal, hoe
veel dat nu waardij schijnt te hebben, hoe veele daaden, die de vroegere eeuwen aan de
tegenwoordige als eene glorie van het menschdom overbragten, zullen dan bij God te ligt worden
bevonden!
Een oorlogstooneel op het land is akelig, als vruchtbaare korenvelden vertrapt, weiden verdorven,
vreedzaame hutten verbrand worden; maar een oorlogstooneel op den oceaan, dit wijde veld, dat
reeds buiten deeze moorddaadige toerustingen vol verschrikking en dood is, moet nog veel akeliger
zijn: daar, waar de oorlogs- | |
| |
kans dikwijls van een' wind, van een nevel, van een
onaanmerkelijk natuurverschijnsel afhangt; waar de grond, op welke de strijder slag levert, een spel
der golven is, en dikwijls onder zijne voeten wegwijkt; waar de ontzachlijkheid van zijn verblijf hem
meer dan ergens zijne nietigheid moest leeren, en eerbied inboezemen voor den Almagtigen, die hier
heerscht en hem broederliefde gebiedt, daar rijzen zijne driften met de gevaaren; de arme mier in 't
rijk der schepping, de mensch waant zig een veelvermogend wezen; hij strijdt met woede, en terwijl
hij bliksem en donder rondom zig uit metaalen holen doet brullen; terwijl hij dood en verderf voor zig
heen zaait, waagt hij duizendmaal zijn leven om eenen valschen roem: welk een vervaarlijk tooneel
moet het opleveren, als twee vijandlijke vloten op elkander aanvallen! mij dunkt, ik hoor de alles
verwoestende klooten ijlen, uit het wederzijdsch geschut met een verschrikkelijk gedreun, dat zig
nog dikwijls herhaalt, tot dat de volgende schooten de wegsmeltende geluiden verdooven; ik zie de
snel voordschietende vuurstroomen allerwegen vernieling aanrichten; en de dikke damp, die de
beide vloten omnévelt, schijnt telkens door bliksemstraalen verlicht, terwijl de ellenden bij
oogenblikken groeit; hier word 'er een deerlijk verminkt, gints liggen 'er veelen te wentelen in hun
bloed, terwijl anderen in het midden hunner ziedende woe- | |
| |
de verbrijseld worden; mijne
levendige verbeelding doet mij huiveren, en ik gevoel de ellenden des levens.
Maar ben ik niet dwaas Karel! dat ik zo diep met mijne verbeelding in een onheil indring dat nu
voorbij is, en mijne rust nog eens stoor door herinnering? het woeden der vijanden is over, de vrede
hersteld, en laat mij God danken dat zij hersteld is, en wij beveiligd zijn; de eerstkomende, schoon
wat kostbaarer, gelegenheid neem ik waar, om u, en vooral mijne lieve moeder, aan welke ik eenen
brief hier bij insluit, te verzekeren dat Reinhart en de zijnen gelukkig leeven, en aan hunne dierbaare
afwezenden vol liefde gedenken; o! dat deeze u ras in handen kwame, en uwe zorg, en de onrust
van mijne lieve moeder verdrijven mogte! snel dan spoedig vlugge kiel; spoei ras door de klotsende
baaren, en breng mijne dierbaaren dat blad in handen! eerlang schrijf ik u meer, lieve Karel! en
beantwoord dan alle de vraagen van uw deelneemend hart, door een omstandiger bericht van 't lot
van uwen Reinhart.
|
|