| |
XXXIV.
Hoe ver zijn die dagen te zoeken, lieve Karel! toen ik geduurig de pen in de hand had om mijne
gedachten aan u medetedeelen! 't is nu bijna zes weeken geleeden, dat ik niet aan u dacht! neen,
mijn vriend! dat waarlijk niet, zelden gaat 'er eene zon aan den hemel onder, of de gedachte aan
mijnen Karel was | |
| |
dien dag voor mij, 't geen zij voor de Natuur was, leven en vreugd: de
nadenken wekkende maan rijst zelden uit haare kimmen op, of zij brengt uw beeld met zig; mijne
stille gedachten, mijne tedere gesprekken met de vrouw mijner liefde, die geheel uwe vriendin is,
zouden hiervan kunnen getuigen, wanneer gij die nodig hadt, om den trouw van uwen Reinhart te
gelooven; maar zes weeken zeg ik leed het bijna, dat ik geen eene gedachte op het papier aan u
mededeelde; de scheepvaart is thans op deeze Colonie weinig, en de tijd, dien mij van veele
bezigheden overblijft, nog minder; 'er is dagelijks veel vlijt en moed noodig om, zo veel men kan, te
herstellen al wat de orkaan verwoest heeft; Ook nannie's grondgebied, het Engelsch
boschjen, is thans voor mijne rekening; maar dikwijls zit zij hier, met mijn lieven jongen naast haar,
op een zooden bank; zij spreekt met mij, terwijl ik arbeid, en stort mij, door haare nabijheid, door
eenen opslag van haare vriendlijke oogen, welke mij goedkeuring tekenen, telkens nieuwen lust in,
om met arbeidzaam zweet den grond te besproejen: ach! Karel! wanneer ik haar, als eene lieve,
tedere, en nog beloovende moeder, in alle de eerwaardige bevalligheid haarer vruchtbaare jeugd,
daar zie nederzitten, hoe klopt mij 't hart dan door een aangenaam voorgevoel van
verdubbelde | |
| |
vaderlijke vreugde, en van verlangen naar het zelve! hoe klopt het van
deelneemende zorg voor haar gemak, en haaren welstand! hoe gaarne wilde ik alle haare moeite
deelen, en hoe hartlijk wensch ik den tijd vleugelen, die haaren wensch vervullen, en mijn geluk
verdubbelen zal! terwijl somwijl eene zwaarmoedige invallende gedachte mijn geheel vrolijk
perspectif door een zwarte schaduw omnevelt.
Hoe veel gelijkenis begint mijn kleinen willem op uwen jacob te vertoonen; juist
niet zoo zeer in zijne gedaante, als wel in zijne toeneemende kinderachtigheden, en de schranderheid
die zijn schitterend oog, en de omtrek van zijn gelaat belooven; het zou dwaas zijn aan den vader
van drie lieve kinderen, alle de beloovende bevalligheden, de potsige spelen, de vlugge
beweegingen, die zijn gezond lighaamtjen; alle de blijken van ontwikkeling die zijn aanwassend
geestjen dagelijks vertoont, te verhaalen; want de kinderen zijn in America, even als in Europa, het
minnelijkste deel van 't menschdom, die de Natuur met alle mogelijke bevalligheden beschonk om
haare behoefte en afhangelijkheid te vergoeden, en hun alle die hulp en bescherming, die zij noodig
hebben van menschen, al ware de ouderliefde stil, te bezorgen; evenwel, iets moet ik u van mijnen
willem nog mededeelen, of liever, ik moet hem door eene afteke- | |
| |
ning voor uwe
oogen plaatsen, om ten minsten eenige voldoening aan de neiging van mijn vergenoegd hart te
geeven: verbeeld u dan dit lieve wicht, in een matrooze-kleedjen van dun linnen over zijne mollige
leedjens, aan de hand van zijne moeder; zijne beentjens langsaam voordzettende, terwijl het
vreedzaam vergenoegen, en de volmaakte gezondheid roozen op zijne koontjens schilderen, en zijne
zwarte oogen van zelfvoldaanheid, en inwendig gevoel zijner zig ontwikkelende krachten blijmoedig
flonkeren; zo brengt zijne lieve moeder hem tot mij, en leert hem vader stamelen; leert hem,
met haare woorden, het aangenaam gevoel van zijn vrolijk hartjen, dat hij alleen door tekens, door
gebaarden, en door een vergenoegd geluid van zijn gullen mond, dat nog geen stamelen heeten kan,
poogt uittedrukken; o Karel! dit is een tooneel dat mij gevoelig treft, dat eene traan van reine,
onbewolkte vreugde in mijne oogen zweeven doet, welke mijne nannie verzekert dat ik
de gelukkigste man, en de dankbaarste vader ben.
Hoe veele verleide jongelingen, die nu, in den onreinen schoot der laage wellust, de edelste der
menschlijke vreugden verachten, en het leven geeven aan kinderen welken voor hen niet opwassen;
die zij van het recht der Natuur berooven moeten, om zig zelven niet te ontee- | |
| |
ren; die zij
dikwijls aan alle de ongemakken van een arm en schandenvol leven blootstellen, zonder hun door
eene tedere zorg het ongeluk van hun ellendig aanzijn te verzachten; o! hoe veele deezer jongelingen
zouden hunne ellendige levenswijs verachten, en deugdzaame echtgenooten zoeken te worden,
wanneer zij de vreugde van eenen vader kenden, van eenen vader wien het bevallig kind om hulp, of
om eenig genoegen, dat zijn schuldeloos hartjen begeert, vleit en aansmeekt; o! hoe beloonend is
alle de moeite, welke het geluk van het lieve schepseltjen vergroot, al kost zij eenige zelfverzaaking,
al kost zij de opoffering van andere meer voor menschen berekende genoegens; hoe gaarne
verlochen ik de deftigheid, de wijsheid die aan mijne jaaren en mijne betrekking voegen, om mij
geheel naar den kinderzin te schikken, te dartelen en te speelen met willem, en, al
speelende, in zijn onschuldig hartjen de vreugde optewekken, waar voor het vatbaar, en welke voor
dien leeftijd bestemd is.
Een beminnaar der schoone Natuur verlustigt zig in de langzaame ontwikkeling van eenen boom,
eene struik, eene plant, eene bloem welke hij zelf geplant heeft, en ziet met een innerlijk welgevallen,
hoe 'er uit zijn klein zaadjen, dat hij met zijnen adem kon doen wegstuiven, een volwassen schepsel
wordt; dat | |
| |
alle de krachten, die in hetzelve opgewonden waren, door den tijd ontwikkeld,
vertoont; de boom krijgt een vastgewortelden stam, en elke zijner takken is omringd met glanzende
bladeren; het bloemknopjen ontsluit zig, en gloeit, en pronkt, en geurt; de aankweeker bewondert
zijne schoonheid, ademt zijnen wierook in, en vindt alle zijne moeite beloond; kan eene bloem, kan
een boom dat genoegen veroorzaaken, wat moet dan een kind, het afdruksel van ons eigen beeld,
een deel van ons zelven, voor zijnen vader, voor zijne moeder zijn, wanneer het zijne krachten,
bevalligheden, en neigingen meer ontwikkelt; wanneer zij in het zwakke kindjen den toekomstigen
mensch zien opgroejen! hoe aangenaam wordt deeze langzaame ontwikkeling! zij voedt de hoop,
terwijl zij de verwachting voldoet, en de blijdschap streelt.
|
|