| |
| |
| |
XXVIII.
Ik heb deezen dag verscheidene coffijbaalen scheep gezonden; toen ik de boot, waarin zij geladen
waren, de kreek van Solitude zag afzeilen, bleef ik haar, onder de Cocosboomen, die den
oever beschaduwen, een wijl peinzend naöogen, en geraakte bijna in eene dichterlijke bespiegeling
van het toekomstig lot van dat gewas, dat onder mijn opzicht, en besproeid door mijn zweet, op dit
land is opgegroeid: hoe wonderlijk, dacht ik, is toch in de natuurlijke wereld die overgang, die
invloed, die werking van dingen tot, en op elkander! de boonen, welken, voor eenigen tijd, in
sierlijke vruchtjens bedekt, aan mijne boomen hingen, reizen daar nu, ontbolsterd en gedroogd, weg,
en zullen, na nog andere bewerkingen, eenen drank worden die mijne medemenschen in mijn
vaderland, die welligt mijne eigene stadgenooten verkwikken, en hun genoegelijke oogenblikken
verschaffen zal! wie weet in welke onderscheidene omstandigheden en kringen van menschen mijn
coffij verschijnen, en tot welke verschillende einden zij gebruikt zal worden? welligt zal | |
| |
zij
zoo wel, in kostbaare Japansche koppen ingeschonken, in de statiezaalen worden voorgediend, om
de spijsverteering in hoogadelijke maagen te bevorderen, als zij in het schamel hutjen, karig
afgemeeten, het avondmaal van een behoeftig gezin zal uitmaaken; welligt zal de gulle landman, aan
zijnen ronden disch gezeten, haar uit zijnen ruimen voorvaderlijken kan in zijn eenvoudige nap laaten
stroomen, en, moede van het beploegen van zijnen akker, zig laaven, en zijne kracht vernieuwen,
terwijl zij elders eenen kranken lijder verkwikt, of hier en ginds in dorre gezelschappen, die de
wellevendheid en niet de vriendschap bij elkander bragt, menig zig zelf verveelend mensch, eenige
oogenblikken van den lastigen langen tijd helpt korten; en wie weet hoe dikwijls deeze drank getuige
weezen zal van de vertrouwde gesprekken en bezige onderhandelingen der schoone, der
spraakzaame sexe! hoe zij de verflaauwende vertelzucht van bejaarde matrones zal opwekken, en
haar vruchtbaarer maaken in belangrijke verhaalen uit het dagelijksch leven der menschen; of van
gebeurtenissen en ondervindingen van voorige jaaren; of in het veroordeelen van de gebreken des
tegenwoordigen leeftijds, en den aanwas van vermaaken die hunne jaaren ontvlugten! mijne
verbeelding schilderde mij alle die tooneelen als of ik 'er bij tegenwoordig geweest ware; en, dacht
ik verder: wanneer deeze slaapver- | |
| |
drijvende drank eens op de befoliante tafel van den
wakende geleerden verschijnt, terwijl hij in den stillen nacht bij zijne knappende lamp lange uuren
doorwaakt, om zig te verdiepen in het kronkelpad der wijsheid; wie weet of dan mijne ziellooze
coffijboonen zijnen geest niet ophelderen en hem bevorderlijk zijn zullen in eene schoone gedachte
die hem onstervelijk maakt bij de wereld: dit laatste voordeel is waarlijk schitterend; nu zou ik bijna
hoogmoedig geworden zijn op de kracht van mijn gewas, en ik hield op met meer te schilderen;
maar het denkbeeld is tog voor den planter zoet van de oorzaak van zoo veele aangenaame
gevolgen te zijn; en zou dit den werklust niet aanvuuren?
Maar nu eens van geheel iet anders: zeker weder van uwe nannie, denkt gij al? ja, Karel!
van mijn edele moederlijke nannie; de blos der gezondheid, die door zorgen voor, en
waaken bij haar kind, van haar gelaat verdweenen was, gloeit nu weder op haare kaaken, en zij is,
zoo wel als ik, nu weêr volmaakt gelukkig: o hoe zalig is dat onbezorgd gevoel van huwlijksliefde,
met het welk wij, bij den aanblik van onzen kleinen jongen, hand aan hand nederzitten, terwijl wij
elkanders beeld in zijne trekjens poogen optespeuren, en intusschen den band die ons vereenigt,
naauwer toehaalen! in zijne donkerblaauwe oogen zie ik die van zijne | |
| |
moeder; in den omtrek
van zijn gelaat vindt zij zijnen vader; welligt doolt hier de ouderliefde! doch laat haar doolen, het
bedrog is onschuldig en vleiend; kleine droomachtige vermaaken, welke niet schaaden, waarom zou
men die niet vasthouden, als zij het leven veraangenaamen?
Doch ik zal ophouden, beste Karel! u altijd genoegens te verhaalen die gij zoo wèl kent; evenwel
nog ééne vertooning moet ik voor uwe oogen brengen, welke u nieuw en misschien niet onbevallig
weezen zal; dit is de kleine willem in een bad; tweemaal 's daags, gaan wij met hem daar
heen, in den vroegen morgen, om zijne leedjens tegen de hitte des rijzenden dags te versterken, en in
den avond, als hij zig moede gedarteld, en op het kleed dat voor hem op den grond ligt, mat
gekropen heeft, dan dompelen wij hem in het water dat hij tegenspartelt; o Karel! dit is een lief spel,
te zien hoe de kleine jongen de wonderlijke gewaarwording van het baden zoekt, en schuwt; in
welke bevallige bogtjens hij zijne inkrimpende leedjens draait en wendt, terwijl het spiegelend nat
zijn mollig ligchaamtjen afbeeldt; te zien hoe frisch en levendig hij uit het water oprijst, hoe sterk zijne
beweegingen zijn, hoe hij, na eene ligte afdrooging, op een nedergespreid kleed op den grond
kruipt, daar over woelt, | |
| |
en zig in de zon verder opdroogen laat, en zijne leedjens versterkt: o
hoe veel gelijkt het lieve knaapjen dan op het afbeeldsel van den kleinen Amor, terwijl zijne
blozende wangjens zeggen:‘Dit doet mij goed!’ hoe geschikt is deeze handelwijs om de
ligchaamskrachten der kinderen spoediger te ontwikkelen, en de zwakke leedjens te versterken; het
koele bad, de koesterende zon, de invloed der vrije lucht, zal het woelgraage kind gezonder, en
vrolijker maaken; zal het een frisscher en blozender gelaat geeven, dan het voor de lucht bewaarde,
in eene enge kamer gehouden, wicht immer worden kan: het kleine mensch, op den grond
neêrgelegd, zal, al rollende en kruipende, veel spoediger het gebruik van zijne beenen kennen, en
zijne krachten leeren ontwikkelen, dan wanneer het altijd getorst, voordgesleept, of zittende, nooit
zijn vermogen beproeven kan: hoe meer wij tog onze krachten oefenen, des te meer breiden wij die
uit, terwijl ongebruikte vermogens al ligt verroesten; dit is zoo bij den volwassen mensch, zou dit bij
het kind niet even zoo zijn? ten minsten ik zie dat de kleine willem dagelijks in sterkte
toeneemt, en zijne vaardigheid in het rollen en kruipen met dezelve; hij beurt zig ligter op als hij
omtuimelt; hij beproeft somwijl eene nieuwe beweeging, en zal, zoo als ik mij vlei, reeds vaardig
loopen op dien tijd wanneer de Europeaansche kinderen nog niet | |
| |
meer kunnen dan staan:
door nu een worm te gelijken, zal hij spoediger een klein mensch worden, en ons genoegen met zijne
bevalligheid doen groejen.
Mijne edeldenkende nannie vindt een onbegrijpelijk zoet in den tederen naam, maar nog
meer in de schoone pligten van eene moeder; zij zou zig de minste ontrouwheid aan een derzelven,
welke haar zacht hart, en natuurlijk schrander oordeel haar voorschrijven, eeuwig verwijten: het
opkweeken van 't jonge leven, het koesteren en verkwikken van haar kind, en door zijne
kindergenoegens haar eigen geluk te verdubbelen, dit is haare liefste bezigheid; en het uitzicht, van
eens zijne zielskrachten te zullen helpen ontwikkelen, om dan de vonken van licht in zijn verstand
aanteblaazen, en de zaaden van deugd in zijn hart te stroojen; dit uitzicht streelt haar op 't
aangenaamst: om hierin wèl te slaagen overdenkt zij dit gedeelte van haaren pligt nu reeds vooraf; zij
zoekt reeds de eerste beginselen van het charakter van haar kind, in kleine dingen, naauwkeurig
waarteneemen, om in 't vervolg met die kundigheid haar voordeel te doen: zij vraagt mij dikwijls om
boeken, die haar hierin voordhelpen en meer verlichten kunnen; gij ziet hoe zeer het belang van haar
kind op haar hart weegt, en hoe edel zij over dit wigtig vak van haare | |
| |
vrouwlijke pligten
denkt: het gesprek dat ik gisteren met haar hield, zal u nader hierin bevestigen; doch nu ontbreekt
mij de tijd om het u medetedeelen; de Bomba moet mij spreeken; vaarwel, Karel! tot
wederschrijvens.
|
|