Reinhart, of natuur en godsdienst
(1791)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 124]
| |
die liefde die Hij op aarde voor kinderen toonde, smeekten wij beiden voor onzen willem af: III.D. Bladz. 123
| |
[pagina 125]
| |
vader kunnen verbinden: mijn kleine willem is een betoverende jongen; hij wordt dagelijks bevalliger; doch misschien zal elk vader, in de vervoering zijner vreugde, hetzelfde van zijn kind zeggen: nu, dit zij zoo, laat de vaderliefde dan bevalligheden aan het jongsken leenen dat mij nannie gaf, het schaadt niemand, en mij is het zoet.
En zij, de jonge moeder zelve, o karel! nooit was zij bevalliger dan nu! Natuur heeft haar bestemd om moeder te zijn; zij zelve gevoelt dit, en meer dan immer ligt 'er een glans van te vredenheid op haar zacht gelaat.
Toen zij als een edel meisjen, met de zachte blos der onschuld op haare kaaken, met het reine vuur der smachtende liefde in haar schrander oog, en de fiere bevalligheid der jeugd, daar voor mij zweefde, toen was haare bekoorelijkheid onwederstaanlijk voor mij, en ik beminde haar vuurig; toen zij, als eene gelukkige vrouw, alle haare huislijke pligten met minzaame deftigheid, en zachte goedheid, volbragt, gevoelde ik dikwijls met eene wegsmeltende dankbaarheid, welken dierbaaren schat de Hemel mij in haar geschonken had; als eene schoone, geurige roos, zag ik alle haare vrouwlijke bevalligheid voor mij bloejen; en, als bedwelmd door haaren geur, en verrukt door haaren luis- | |
[pagina 126]
| |
ter, voelde ik geen doorn steeken, en was de gelukkigste man; maar nu die zelfde bevallige vrouw moeder is, nu zij een mollig kindjen aan haar vollen verzadigden boezem laaft, nu is zij een engel in mijne oogen: haar moederlijke wellust, haare tedere zorg voor deezen eersteling onzer liefde, haare vreugd als hij vergenoegd is, haar kommer als een pijnlijk trekjen zijn gul gezichtjen ontsiert, spreekt betoverend in elke trek van haar gelaat; alles is daar harmonie; alles is 'er rust en genot, even als in haar hart; alles toont daar dat zij nu is, wat zij worden moest, om aan de verhevene bestemming der Natuur te beantwoorden; waar, denk ik dikwijls, waar is schooner groep voor eenen schilder, dan eene jonge, gezonde, tedere vrouw, die geheel gevoelt dat zij moeder is, met een vrolijk kindjen, dat zorgloos op haare bescherming vertrouwt, en, al zuigende, de milde bron van zijne kinderzaligheid streelt, aan haaren vollen boezem, terwijl rust en genoegen op 't gelaat van moeder en kind beiden getekend zijn? dit betoverend tooneel heb ik geduurig voor mij; als ik wat meer tijds heb, karel! zal ik 'er u een zeer gebrekkige copie met de tekenpen van maaken; dan zal ik..... Maar waarlijk 't is of mij de vreugde bedwelmt; een tooneel dat uwe charlotte u reeds zoo veel jaaren even bevallig opleverde, van welk gij reeds verzadigd zijt, zoo men anders kan verza- | |
[pagina 127]
| |
digd worden van het belangrijkst gezicht, dat de Natuur opleverde; dit wil ik u afmaalen even of het u nieuw ware! gij intusschen kent het zoo wèl, dat gij duidelijk bemerken zult hoe alle mijne woorden slechts losse letters van eene gewaarwording zijn die geene woorden heeft: en deeze gewaarwording kendet gij, mijn karel! toen ik met u omging, maar omzichtig verborgt gij die voor uwen vriend, om den gevoelvollen jongeling niet te doen smachten naar een geluk dat het lot hem ontzeide; ik dank u, lieve karel! voor die proef van vriendschap! nu gevoel ik 'er al het edele van; en tot loon voor dezelve, zult gij al het vertrouwen van mijn hart bezitten; laat mij dan toe, nu en dan eenen druppel van de volheid der vreugde, die mijn hart doorstroomt, voor u te doen vloejen; o dit volle harte moet zig somwijl in eenen vriendschaplijken boezem ontlasten, of het zou bezwijken onder zijn genot. |
|