nam het doode wichtjen nog in haare armen, kuschte
het vuurig, en lag het met een treurige gil, die mij door 't harte drong, weêr neder: nog veele dagen
hierna was zij onverschillig voor alles; at bijna niets, arbeidde nog minder, beantwoordde alle
opwekkingen met mildrollende traanen, en wenschte haar kindjen maar terug.
De Natuur heeft, zoo 't schijnt, tot geluk van alle wordende geslachten, deeze neiging het diepst in
elk mensch, en ook in elk dier, ingeprent: de zwarte Negerin gevoelt haar even zeer als de
Europasche moeder; en de woeste meêdogenlooze leeuwin in Africa's wouden, is voor haare jongen
zoo teder, als het zachte schaap onzer weiden voor zijn lam; ook haar gebrul is moederlijk: de
roofzieke arend, die met vermaak alle levens welke in zijne magt zijn, vernietigt, heeft dezelfde
moeder-liefde voor zijn wordend kroost, als het zachte colibrietjen, dat van de honig der bloemen
leeft.
Apropos, nog iet van 't colibrietjen; de oude vogeltjens hebben alle schuwheid voor ons afgelegd; zij
komen, op nannie's geroep, dagelijks op haaren vinger, en haaren schouder zitten; ook
genieten zij het sopjen van brood en spaanschen wijn, dat zij bereid heeft, op haaren schoot; hunne
zwarte, schrandere oogjens zien ons dan zoo spreekend aan, als of zij ons zeggen wilden: ‘Het is
ons