| |
| |
| |
X.
Het zou dwaasheid zijn voor u, die zelf het zoet van een gelukkig huwelijk kent, alle de tafreelen van
ons huislijk geluk afteschetsen; gaarne evenwel zult gij 'er eenige, als proeven van mijne volmaakte
tevredenheid, willen weeten; te meer, daar sommigen u nader de denkwijs en het charakter van
mijne vriendin zullen doen kennen; o! hoe zoet is het voor mij het blij gevoel dat mijn hart doet
zwellen, medetedeelen aan eenen vriend, die mij verstaat!
Ik ging gisteren, zoo als ik u zeide, naar de menagerie om nannie optezoeken; zoo dra ik
daar kwam, vond ik de spooren van haare gangen, in de kruimels en korreltjens, welken hier en
daar nog op den grond lagen; onder verscheidene struiken zat eene menigte vogeltjens dezelve
optepikken; schuw voor mijne verschijning, vlogen zij al snorrende weg, en verborgen zig zoo lang in
het loof, tot ik voorbij was; ik trad ondertusschen naar het Mirthe-boschjen, en vond
nannie, half zittende, half liggende, met een boekjen in haare hand, in een gerusten slaap;
Diaan lag naast haar, stond, zoo dra hij mij zag, op, doch maakte, als of | |
| |
hij bekommerd ware
dat zijne meesteresse zou ontwaaken, geen gewag, en kwam stil, met een vriendlijk gedraai, naar mij
toe, en nannie ontwaakte van zijne zachte beweging niet: zachtjes ging ik naast haar zitten;
ik zag haar boek, het was gesner, de dood van Abel, en, opengeslagen, bij den
eersten zang, Abels liefdebetuiging aan zijne Thirza; spraakloos en zonder mij te roeren, zat ik naast
haar, hoorde naar het geruis van haaren gerusten adem, dat mij liever was dan het zachte windjen
dat in de boomen zuchtte; kommerlooze tevredenheid zweefde over haar zachtblozend gelaat; elke
adem deed haaren boezem beeven; de Natuur rondom mij was allerverrukkendst; haare gedaante
was door de nu opgehoudene regens geheel vernieuwd; de bladeren waren frisch groen; de reuk
van boomen en bloemen versterkend, de Tamarinde bloesem, de Mirthebladen, kon ik
onderscheiden inademen; de vogelen juichten met vernieuwde vrolijkheid en leven; de wilde
Kanaries zongen hun vrolijk lied, en de Tortelduiven kirden vertederend rondom mij; ik gevoelde
hun vermogen op mijn hart, en wilde zoo gaarne mijne sluimerende nannie doen deelen in
mijn gevoel; ik naam haar eindelijk in mijne armen, ik kuschte haare blozende wangen, en zij
ontwaakte, sloeg haare zielvolle oogen, waarin reine liefde en edele wellust zoo betoverend
flonkerden, open, en deed alle mijne gewaarwor- | |
[pagina t.o. 44]
[p. t.o. 44] | |
Ik zag haar boek, het was Gesner, de dood van Abel, III.D. Bladz.44.
| |
| |
dingen versmelten in de verrukkendste
vreugde, dat ik de eenige geliefde van zulk eene vrouw was: haar eerste woord was:
‘Gij hier, mijn vriend! en van die lieve oogenblikken versliep ik 'er eenigen! - dit spijt mij!’
ik. Ook die waren niet verlooren voor mij! een geruste adem deed mij rusten; de vrede
van uw gelaat ging in mijne ziel over; ook slaapende waren uwe zachte trekken mij bekoorelijk, en
daar op te staaren was mij genot: lang deed ik dit, en gevoelde, met een edelen hoogmoed, dat gij
mijn geliefde zijt! hoe gaarne had ik u al eerder mijn gevoel medegedeeld! doch ik wilde u in uwen
slaap niet stooren; ik was blijde bij elk zacht windjen dat u met koelte omwaaide; en de vogels, die
u in slaap hadden gezongen, bedankte ik; de insecten, die rondom u snorden, weerde ik van u af;
naauwlijks durfde ik mij verroeren om u niet te stooren; doch eindelijk moest ik u in mijne armen
neemen; gij ontwaaktet, en loont mijne tederheid met eenen hartlijken kusch.
nannie. Geheel gevoel van de waardij van uw hart, beste vriend! las ik op dit plekjen, in
mijn geminden gesner, de woorden van Thirza tegen haaren Abel: ‘Ach
hoe dikwijls | |
| |
dank ik, in elk eenzaam hoekjen dank ik, de eeuwige Goedheid met blijde
traanen, dat zij u voor mij, en mij voor u, in alles eenstemmig geschapen heeft!’ Hoe juist passen
die woorden in mijnen mond! ik dacht ze na; ik wenschte u bij mij, om tegen u te kunnen zeggen wat
Thirza tegen haaren Abel zeide, en, al wenschende, viel ik, door 't gezang der vogelen,
en den lieven adem der Mirthe aangenaam bewelmd, in deeze zachte sluimering; en nu ontwaak ik in
uwe armen.
ik. En ontwaakende klopt mijn eens gevoelend hart op uw hart... nannie! wie
had zig kunnen voorstellen, dat 'er, na dat het Paradijs verdween, en het lot van deszelfs bewooners
zoo treurig verwisselde, zoo als dezelfde Dichter zoo roerend afmaalt, nog zoo veele oogenblikken
van onvermengd geluk voor hun nageslacht op deeze wereld bloejen zouden, als wij thans genieten.
nannie. Onvermengd geluk! ja, dit genoten wij tot heden toe; de droefheid deed nog geen
enkelen traan langs mijne wangen rollen, maar tederheid en dankbaarheid deed 'er veele vloejen, en
aangenaam verligten zij mijn volgestroomd hart: maar het zou niet voorzichtig zijn, wanneer wij ons
deezen geheel kommerloozen staat als duurzaam wilden voorstellen; het Para- | |
| |
dijs is tog op aarde niet
meer; en hierin zouden wij dan tog verplaatst schijnen, niet waar, mijn beste?
ik. Waar ik ben, en wat mij ontmoet, bij u vind ik altijd mijn Paradijs; ik schrik voor geene
verwisseling van ons lot, in eenigen voorspoed, als ik u maar behouden mag; zoo het lot eenige
alsemdruppels in den beker onzer zaligheid laat invloejen, dan zult gij die immers met mij drinken?
nannie. O! kon ik dan al het bittere voor u wegdrinken! ik zou het niet proeven, om uwen
wil.
ik. Wanneer een onvoorzienbaar ongeluk ons eens van alles beroofde, wat nu ons leven
veraangenaamt, dan immers zou uw beroofde vriend niets van zijne waarde voor u verliezen?
nannie. Ook dan zal hij mij even dierbaar zijn, als of hij mij een kroon konde aanbieden.
Reinhart, in het stof der armoede, zou mij oneindig waardiger zijn dan een vorst, al wilde hij mij een
kroon schenken; van eenen troon, zoo 't lot mij daar op geplaatst had, zou ik willen aftreeden om
met u in eene hut te leeven; een paradijs zou ik verlaaten, om met u door een woestijn te doolen;
een... | |
| |
ik. Houd in, edelmoedige vrouw! ik ken de tederheid uwer liefde; zij zou mij een
wildernis, waar geen vogel zweeft, waar geen beekjen vloeit, tot een bloemhof maaken.
nannie. Zoo dikwijls als ik zoo geheel in 't gevoel van mijn geluk verzonken ben, zoo
menigmaal denk ik aan de Elegie van klopstok, die gij mij eens vertaaldet:
‘Ach! of ik eene taal hadde, die u alles zeide, wat mijn zoo lievend hart, voor u mijne Selma!
gevoelt! kon ik dit in zijnen blik, en zijne traanen vol liefde, en dit ach des gevoels, dat mij al
stamelende, of gebroken ontvlugt, tot een taal der goden maaken, om u alles te zeggen, wat mijn
beevend hart voor u, mijne Selma! gevoelt! ach! dat 'er toch geen graven waren die geliefden
bedekten welken voor elkander trouw, en zoo teder zijn! - - - - Doch terwijl gij dan zijt, opene
graven! neem dan ten minsten, neem ons dan zamen in.’
Welk eene roerende tekening! o! hoe akelig is mij het denkbeeld dat één onzer, al ware het eerst na
veele jaaren van liefde, dat één onzer eenzaam en treurig zal overblijven, om den anderen te
beweenen. | |
| |
ik. Waarom, al te tedere vrouw! waarom ons tegenwoordig geluk door de
onzekere toekomst verpest? het vooruitdenken is goed; en, bij het beste geluk, het gevoel van
deszelfs onbestendigheid levendig te houden, is zeer wijs; maar door die treurige denkbeelden onze
tegenwoordige vreugde te bedwelmen, dit is dwaasheid. De zon, lieve nannie! is niet
meer weldaadig, als zij de bloemtjes, welke de regen voor ons deed uitspruiten, doet verdorren;
maar zeker mag het denkbeeld van de wisselbaarheid van ons aardsch genoegen ons bewaaren van
'er geheel in te verzinken, en onze hooge bestemming te vergeeten; dat wij 't dan levendig houden!
maar laat het ons geene smerten doen lijden, die eene weldaadige Voorzienigheid welligt zal
afwenden, of verkleinen.
nannie. Gij hebt gelijk: bidden wij dan liever met den zelfden liefdevollen Dichter:
‘Hoor Gij, die tot liefde mij schiept! ach! of Gij mij hoordet! laat dan met den zelfden adem
Selma en mij sterven! Selma ik sterve met u.’
Zulk een teder gesprek roerde mij meer dan ik merken liet; als eenige oogenblikken vloogen mij in
dit Mirtheboschjen omtrent twee uuren om; en na dit gesprek zal het iets heiligs voor mij inhouden;
ik zal 'er niet komen, of een somber genoegen zal mijn' boezem bezielen.
|
|