Maar hoe misvalt mij, als ik de historie der aartsvaderen lees, die Oostersche statigheid,
waarbij de mannen hunne meerderheid zoo merkbaar doen gelden! Sara noemde Abraham haar
Heer! hoe koel, hoe onvertrouwelijk luidt deeze tijtel! hoe onvoldoende zou het voor mijn hart zijn,
wanneer nannie mij daarmede verëerde! De Oosterlingen moeten anders bemind hebben
dat wij Europeërs: hoe gaarne wil ik den eerbied en de vreeze van eenen Heer, voor het openhartig
gul vertrouwen van den geliefden, van den lotgenoot haarer zorgen verruilen! o, hoe zoet is die
wederzijdsche hoogachting, door de edelste liefde geboren, die den gelijkstemmigen toon van
volkomen vertrouwen baart! hoe gelukkig gevoel ik mij, als nannie mij haaren eenigsten
vriend noemt! wanneer zij, niet met eene slaafsche onderwerping mijnen wil volgt, maar somwijl met
alle haare lieve, onschuldige vleierij, en toverachtige bekoorelijkheden, mij tot den haaren overhaalt;
of als zij dien met eene zachte gelatenheid aan mij opoffert; dan gevoel ik haar onbepaald vermogen
op mijn hart, en de naam van haaren heer zou mij wanklank weezen: neen, de liefde maakt ons
beiden dienstvaardig voor elkander; wij verstaan elkanders wenschen, en vervullen die zoo veel wij
kunnen: onze zamenleving is een volmaakt tooneel van huislijk geluk; zij deelt in alle de belangens
van mijn hart. Onlangs