voorige schoonheid te vertoonen; de stortende regen kan het groejend korentjen wel doen zwellen,
maar het gapend zaadbuisjen buigt zig nederwaards, en het kan niet rotten; dit denkbeeld was mij
hier, zoo als dikwijls te vooren in het vaderland, aangenaam.
En, dacht ik verder, waar zijn nu alle die verschillende waterdiertjens, padden, kikkers en andere
insecten, welken hier, voor weinige weeken, hun element vonden; die zig hier uitbreidden, en alle de
genoegens van hun leven, in den kleinen cirkel, welke de Natuur voor hen getrokken had, genoten?
waar bleven zij toen het moeras uitdroogde? zijn zij gestorven, en door de heete lucht mede
verdroogd? waarschijnelijk werden zij een prooi der vogelen, en zij moesten, naar eenigen tijd het
genoegen der aanweezigheid genoten te hebben, aan hunne laatste bestemming beantwoorden; ten
minsten zij waren weg; zij hebben hunne, voor ons onaanmerkelijke, doch voor hun belangrijke, rol
al rasch volspeeld, en worden vergeeten: ik zag in deeze verdwijning een beeld van grootere
gebeurtenissen op het tooneel der wereld: menschen, van verschillende geaartheden, eigenschappen,
werkdriften en krachten voorzien, woelen, slooven, wemelen en zwerven op hetzelve, door en tegen
elkander, en gaan met elkander, als waare of val-