der
voerde, wiens zegen alleen duurzaam geluk en vreugde der onsterflijkheid op ons levenspad zaajen
kan.’, O Karel! hoe troffen mij deeze woorden! de eenstemmigheid van onze wenschen was
verkwikking en nieuwe dankstof voor mijn hart; plechtig knielden wij voor den God dien wij
vreezen, dien onze wederzijdsche ouders vereerden, neder; verbonden ons zamen aan zijnen dienst,
dankten Hem voor al het goede dat Hij ons deed toestroomen, en smeekten van Hem ootmoedig
licht en vreugde af, op den weg dien wij zamen bewandelen: wie weet of niet de zalige geesten van
onze gestorvene ouders dit tooneel met welgevallen aanzagen, en ook om het geluk hunner kinderen
voor deeze en ook voor die wereld, in welke zij thans de vergankelijkheid der aardsche
huwlijksliefde niet meer betreuren, met ons baden! wij dachten hier ten minsten aan; en vol
verruimend gevoel, hoe de godsdienst de liefde verëdelt, en hoe de waare liefde den godsdienst
onderling aanvuurt, verlieten wij den anderen, keerden wij elk tot onze dagelijksche bedrijven
weder; en hoe blijde ben ik dat deeze ons telkens van den anderen verwijderen! hoe nieuw, hoe
aangenaam maakt dit onze wederontmoeting, hoe levendig onzen omgang; elk verhaalt zijne kleine
ontmoetingen, bezigheden, voor- en tegen-spoeden, gedachten en overleggingen; zonder in het laffe,