| |
| |
| |
Vijfde boek.
Het huislijk geluk.
I.
Nu, mijn vriend! nu is mijn lieve nannie geheel, voor eeuwig de mijne; ik heb haar plegtig
aan het altaar der liefde, voor het oog des Hemels, eene onveranderlijke trouw gezworen, en God
weet dat ik dien eed zal bevestigen; eene der edelste vrouwen, met welke zijne goedheid ooit eenen
jongeling beschonk viel mij ten deel; ik kan het schoon verschiet van mijn geluk niet geheel overzien;
ik durf het naauwlijks gelooven dat dit het mijne is - nannie, de lotgenoote van mijn
eenzaam le- | |
| |
ven! welk een denkbeeld! voor geen Vorsten glorie, voor geen Keizers kroon,
zoude ik dien schat ruilen willen! - o! hoe dood arm, hoe zielloos, hoe slaafsch is het geluk der
paleizen, bij de stille zaligheid, welke mijne nederige wooning verbergt! bij alle zijne schitterende
grootheid, bij al zijnen weelderigen overvloed, kan de beheerscher der volken zeer zelden eene
lotgenoote naar zijn hart kiezen: het staatsbelang moet zijne neiging meestal bestuuren; en het waare
zoet der liefde, de ziel van het leven, blijft hem, bij alle zijne andere voordeelen, vreemd; maar ik, ik
bezit die vrouw, welke ik uit alle vrouwen zoude gekozen hebben; die alle de wenschen mijner ziele
vervullen, en mijne zinnen op den duur bekooren kan! en aan uwe vriendschap, beste Karel! heb ik
het te danken, dat ik mij, rein en onschuldig, zonder eenig zelfverwijt, in haare kuische armen, het
gelukkigste wezen vond.
Had ik zoo veel genoegen op deeze wereld verwacht? had ik het kunnen verwachten, toen ik, als
een balling der fortuin, mijn vaderland verliet, om, op eenen vreemden bodem, het brood der
traanen te gaan zoeken? o! welk eene edele belooning voor alles wat ik leed! wat ik miste, vinde ik
in haare bezitting; alles is reeds meer dan dubbel vergoed, en ik stap met nieuwen moed mijn
toekomstig lot tegen; | |
| |
laat de ongestadige fortuin, door nieuwe rampen, mijnen opkiemenden
voorspoed vernietigen; laat andere onheilen mijnen moed beproeven, en mij traanen kosten; zoo ik
nannie slechts behouden, en in haare oogen voldaanheid leezen mag, dan vrees ik niets,
en ik zal met haar gelukkig zijn.
Maar laat mij het lot niet uitdaagen om mijne liefde te beproeven; want al wat mij verdriet
veroorzaakt, zal ook mijne wederhelft doen lijden; en ach! hoe gaarne zoude ik bange zorgen
verwijderen van haare bevallige jeugd! o neen, om haaren wil, bid ik onzen Godlijken Beschermer,
dat geen onheil onze tent moge naderen, dat onze huwelijksliefde, onder de schaduw van zijne
Vaderlijke goedheid, moge groejen en bloejen; en dit weet ik, dat mijn Karel, dat vooral mijne lieve
moeder, als zij mijn geluk weet, met mij bidden zal: o dat God ons hoore! gij weet, Karel! dat mijn
hart geschapen is om, door de zaligste verbintenis, geluk te genieten, en gelukkig te maaken; hoe zal
dan uw goed hart zig verheugen in de aangenaame lotverwisseling uws vriend, als gij den
eenzaamen, den kwijnenden jongeling, in den echtgenoot van eene bevallige, deugdzaame
lotgenoote herschapen ziet!
Van onze eerste wederontmoeting na mijne | |
| |
lange afwezigheid; van de kleine omstandigheden,
die onze echtverbintenis verzelden, meld ik u niets; daar gij reeds genoeg weet dat wij geheel
gelukkig zijn; alleen zeg ik maar, dat ons huwelijksfeest, door deszelfs eenvoudige, kostlooze, en
ongekunstelde vrolijkheid, een proef opleverde, hoe wij de stille tevredenheid vèr boven 't geruisch
der brommende vreugde verkiezen, en waarlijk door geene uiterlijke toevoegselen, zoo armhartig bij
ons levendig gevoel, onze voldaanheid behoefden te vergrooten: de Negers hadden een vrijen dag,
dien zij al drinkende en dansende doorbragten; voor 't overige was ons genoegen enkel huislijk, vol
onschuld, en wáár; ik geloof zeker, dat Engelen zulke menschlijke vreugde met vermaak deelen;
nannie's goede vader, even als of hij vergate dat ik hem zijn liefsten schat kwam
ontrooven, was gelukkig met zijne kinderen; hoe aandoenlijk was zijne taal, toen hij zijne dochter tot
mij bragt, toen hij haare hand in de mijne lag: ‘Zie daar,’ zeide hij, ‘het dierbaarste dat ik
op de wereld bezit; haar geluk is de vreugd mijns ouderdoms, en haare smarte mijn dood; aan uwe
braafheid vertrouw ik haar lot; gij verdient elkander: mijn zoon! hier is uwe echtgenoote - God's
zegen bevestige uwe liefde! Hij...’ meer kon de goede man niet zeggen; hij schreide, en deeze
edele traanen, die den | |
| |
man niet verlaagen, en den grijsaart eere aandoen, rolden op mijne
borst, toen hij ons beiden met zijne armen omsloot, en een zoo gelukkig vader scheen, als wij
kinderen waren.
O! hoe hard viel het mijne nannie om deezen goeden vader te verlaaten! haar zachte ziel
was enkel medelijden en gevoel; toen zij deezen trouwen beschermer van haare jongheid, deezen
eerwaerdigen vriend van haar onschuldig hart, aan zijn eigen lot moest overgeeven; toen zij de
wooning van haar stil geluk, van haare kindsche vreugde en eenzaam genoegen uittrad, om 'er, in
dezelfde betrekking, niet weder intetreeden, en mij volgde; en wat de braave dubingthon
zelf gevoelde, toen hij zijnen eenigen troost, al wat hem in dit leven nog lief was, in zijne
nannie van hem zag weggaan, dit zeide hij niet dan door een weemoedig oog, en een
gelaatstrek, die mij, hoe gelukkig ik mij gevoelde, door de ziel ging, en mijne aandoeningen gemengd
maakte: zijne woorden bij het afscheid, zijne laatste omhelzing, zijn lang naoogen van zijne zig
verwijderende schat, alles deed mij zijnen toestand gevoelen; ik wil 'er u liever niets meer van
verhaalen: waartoe zal ik, door een voor haar nutloos medelijden, mijn eigen geluk bedwelmen, en
mij buiten staat stellen, om mijne lieve, nadenkende nannie, dien troost te | |
| |
verschaffen, dien zij tot eene volmaakte te vredenheid behoeft? dit zeg ik alleen: hoe meer ik al het
genoegen ervaar, dat haare tegenwoordigheid verschaft, des te meer beklaag ik den vader dien zij
eens alles was wat hij van eene dochter hoopen kon.
Sedert vier dagen ben ik wedergekeerd op mijn Heureuse Solitude, dat nooit dien naam zoo
geheel verdiende dan thans, nu mijne lieve gezellin het al te doodsche van mijne eenzaamheid
wegnam, en hier volmaakte vrolijkheid en geluk rondsom mij schiep; zij zelve vind hier meer
genoegen, meer schoonheid, dan zij zig had voorgesteld: de aanleg van alles streelt haaren smaak;
haar welgevallen schittert in haare oogen, en spreekt in elke gelaatstrek: hoe vleiend was het mij, dit,
van het eerste oogenblik dat zij haaren voet op mijnen grond zettede, te bespeuren! o Karel! had gij
de gemengde aandoeningen gezien die haar gelaat tekende, toen wij het hek van Solitude
binnenreeden; toen zij de wooning, die zoo lang de schuilplaats van een eenzaamen jongeling
geweest was, als de haare intrad, en toen ik, haar met een kusch verwelkomende, tot haar zeide:
‘Zie hier uw eigendom, mijn beste! wees hier de gelukkigste der vrouwen!’ Ongekunstelde
vreugde, bedremmelde dankbaarheid en stille hoop waren in haar lieve blik, en spraken meer
be- | |
| |
toverend door eenen gevoelvollen traan die in haar bruine oogen trilde, terwijl haar mond
niets zeide dan: ‘Mijn reinhart! gij zijt mij meer dan dit alles.’ Toen ik daarna alles
bedaarder met haar rondwandelde, haar bij mijn bad, bloemtuin en eilandjen rondleidde, en eindelijk
bij de Retraite bragt, rees haare verwondering met haar genoegen bij oogenblikken, en haar
gelaat, zoo wel als haare woorden, zeide: ‘Hoe gelukkig maakt gij uwe nannie!’ o
dat zij altijd dit gevoel ademe! en ik zal voldaan zijn.
Waarlijk, ik kon nooit eene wederhelft gevonden hebben, die zoo voor mij berekend is, als deeze:
het is een lieve vrouw! onder alle haare schoone deugden, is volmaakte oprechtheid de
heerschende; het veinzen, met gelaat of woorden, is eene kunst, welke de etiquette het natuurlijk
meisjen op Recompense nog niet kon inboezemen, en die zij zekerlijk als vrouw op
Solitude ook niet leeren zal - een zekere moed, welke ook in eene vrouwe bevallig is,
bewaart haar voor kleingeestige beschroomdheid; en die bekoorende zachtheid, die weerelooze, die
liefdewekkende afhangelijkheid, die zoo betoverend op een edelmoedig manlijk hart werkt,
onderscheidt haar geheel van de haatelijke amazone, die haare sexe ontsiert: haar stem is niet zwak,
maar zacht en lieflijk, voor mij een | |
| |
harpklank; doch laat mij ophouden in zulk een verliefden
toon te spreeken, ofschoon zij die der waarheid is: gij kent nu mijne nannie! voordaan wil
ik u door eenvoudige verhaalen, bij fragmenten, de tooneelen van ons gelukkig huwlijksleven slechts
afschetzen, en meer spaarzaam zijn in u mijne gevoelens, omtrent de beste vrouw, medetedeelen, die
zoo onveranderlijk blijven zullen als de vriendschap is van Karel en Reinhart.
Hoe hartlijk deelt de goede Violet in het geluk van zijnen meester! met welke blikken vol eerbiedige
hoogachting, past hij op de gedachten van zijne nieuwe meesteresse, en voorkomt hij haare bevelen;
men ziet hem aan, dat hij den besten zegen en het grootst geluk over ons huwelijk wenscht, en de
slavernij bij zulke meesters voor vrijheid rekent: de goede jonge! God beloone zijne deugd en
edelaartig karakter! hij leeft thans ook zeer gelukkig met eene andere wederhelft, eene jonge
bevallige negerin, die ik onlangs aankocht; zij heet Amarante; ik heb beter voor hem gekozen dan hij
voorheen voor zig zelven deed; want zijne voorige vrouw was hem niet waardig, en zijne nieuw
verkreegene godsdienstige denkbeelden, verhinderden hem te doen, 't geen anderen van zijne
makkers, bij zulke gelegenheden doen, een echtscheiding begeeren: hij behield haar tot | |
| |
haaren
dood; beklaagde haar niet meer dan zijn hart hem leerde, en nu is hij zoo wèl te vreden, dat hij mij,
bij elke gelegenheid, hartlijk dankt voor zijne Amarante, daar hij nu op zijne wijs best gevoelen kan,
hoe eene vrouw, als mijne nannie, het geluk van zijnen meester voltoojen moet.
|
|