Reinhart, of natuur en godsdienst
(1791)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 373]
| |
zijn charakter versiert, en welke zig niet altijd bij anderen ontdekt.
Het spijt mij hartlijk dat de braave man den inval gekregen heeft om binnen kort een vaderlandsch reisjen te doen; wie weet of hij wel wederkeert! het zal mij hard vallen, zijn gezelschap te missen; doch het zoude mij nog veel ondraagelijker weezen, zoo mijn hart nu niet eenen nog beteren troost had, dan eenen weldoenden vriend, die mijne treurige aandoeningen over zijn afwezen verstroojen zal; ik hoop toch dat hij niet eer vertrekken zal, voor dat hij mijne nannie gezien, en zijnen eenzaamen gunsteling, als haaren gelukkigen lotgenoot, omarmd heeft; hoe hartlijk verlang ik naar dien stond! hoe gaarne wilde ik de weeken wegzuchten, die dit vrolijk tijdstip nog verwijderen! evenwel ik zoek bedaard mijne bezigheden te verrichten; een' brief van haare lieve hand te zien, of, schrijvende, mijne geheele ziel aan haar uittestorten, dit is ook troost; en kan mij eene verkwikking geeven die tot in de ziel raakt, en mij innig vrolijk doet weezen! zij schrijft als een engel - ik moet u eenige trekken uit een' haarer brieven doen kennen; doch het kistjen dat die bewaart is nu niet bij mij; bij een volgende keer - de neger, die mij haare brieven overbrengt, beklaagt zig de moeite van zijne reizen zelden; trillende en | |
[pagina 374]
| |
verward door eene aangenaame onrust, zie ik hem naderen; hij kent die onrust, en houdt bij het naderen zijn' brief reeds in de hand; verruilt, voor een geschenk dat bij hem veel meer zegt, vrolijk zijn papier, 't welk voor mij een schat van vreugde besluit.
De liefde, dat gevoel ik duidelijk, de liefde brengt ons nader aan de bestemming der Natuur; bij het denkbeeld van de echtgenoot eener lieve wederhelft, de vader van bevallige kinderen te worden, klopt mijn hart door een naamloos gevoel, door blijdschap, door verlangen, en vreeze; dan schijnt mijn geluk mij te groot, en ik durf 'er niet op hoopen. |
|