eet mijn vleesch, en de beenen, die Cheri mij afvroeg,
blijven nu ongekloven bij mij liggen; 's nachts hoor ik zijn gezelligen adem niet naast mijn leger
ruisschen, en zijn ledig nest roep mij toe: ‘Daar lag hij!’ het moge een hard mensch vreemd
voorkomen, zoo gevoelig voor den dood van een' hond te zijn, doch die zig verplaatsen kan in den
staat van den verlatenen Reinhart, zal met hem gevoelen, en hem beklaagen.
Hoe onbestendig zijn tog alle dingen die ons vernoegen! nu bezitten wij die, morgen zijn zij weg, en
alles is voorbij! waarom hechten wij ons hart dan aan zulke wegvliegende schaduwen, daar het
verliezen zoo moejelijk valt?
Ik ben gewoon aan kwellingen, en ervaren in ongelukken; ik heb veel dierbaarer voorwerpen
verloren dan dit, en evenwel mijne droefgeestigheid overwonnen; dit zal ik nu ook poogen te doen;
door arbeid en redeneering zal ik misschien de somberheid verdrijven, die nu op alles, wat rondsom
mij is, rust.
Mijn grond kan mij thans ook overvloedige bezigheid verschaffen, schoon de catoen-pluk binnen is:
behalven andere inzamelingen, moet ik ook, vóór den op handen zijnde regentijd,