water dat tusschen deeze bedden kronkelt, alle
avonden bevochtigen.
Aan den oever van dit beekjen staan, hier en daar, witte, en roode roozen-struiken; haare takjens
buigen zig over hetzelve, en de schoone roosjens verdubbelen zig in deezen effen spiegel.
Door dit beekjen besproeid, groejen ook de moeskruiden zeer welig, en leveren mij meer dan
genoegzaam onderhoud.
En nog iet, dat u niet onverschillig zijn zal: twee der wijnstokken, uit uwe pitten opgekweekt, heb ik
aan de zijden van mijne wooning geplant; zij groeiden daar voorspoedig op, en bedekken den muur
met een bevallig groen; langs afhellende latten aangebonden, geeven zij eene aangenaame schaduw
boven mijne vengsters; de schoone blaauwe trossen, op welke zig een purpergloed, en zilvere
daauw veréénigen, hangen hier, tusschen de milde bladeren neêr, en laaten zig plukken uit mijne
kamer: deeze aangenaame vrucht heeft nog een ander voordeel; zij brengt mij dikwijls in 't
gezelschap van een' schoonen vogel, die dezelve ook bemint: voor eenige dagen zat ik, onder een'
der Citroenboomen, op het voorplein, met zulk een tros in mijn hand; op