welgevallen gadeslaan, als Hij in andere Landen geheele tempelchooren verzameld
ziet? kan ik, door deeze gedachten aangevuurd, niet, in gemeenschap met mijne broederen, in
andere streeken der wereld, het verst van mij verwijderd, den God der ganscher aarde, den Vader
des menschdoms, en den Zaligmaaker van zondaaren, hulde doen? ja, Karel! dit doe ik dikwijls met
vreugde en vertrouwen; dikwijls met een gevoel van God's onderscheidende goedheid, die mij dit
voorrecht vergunt, onder menschen die Hem vergeeten.
Hoe dikwijls spreekt de Natuur hier ook tot mijn hart, als ik, bij de morgen- of avond-schemering,
of op andere tijden van den dag, op de smalle paadjens van dit bosch wandel; of op een zooden
bank, buiten mijne hut, bij mijne bloembedden eens nederzit; terwijl de morgendauw daar op trilt en
glanst, of de avondkoelte hunnen adem lieflijker maakt, en met die der wilde Caneel- en
Ceder-boomen vermengt, om den dampkring, die mij omringt, geheel welriekend te maaken; terwijl
een zacht koeltjen in de bladeren van het bosch speelt, of een meer plechtige wind in de oude
toppen der boomen ruischt; terwijl een eenzaame vogel hier zijn morgen- of avond-lied fluit, en de
roerlooze stilte hetzelve tusschen beide vervangt; dan, mijn vriend! wanneer de lieve