vertoonde; hoe ik toen reeds naast mijne moeder stond, en, met eene onschuldige
nieuwsgierigheid het leven der vroome herders nazocht; hoe ik, zoo ver eene kinderlijke verbeelding
zig de dingen kon voorstellen, hen navolgde in hunne kleine togten en legeringen; hoe ik hen de
draagbaare hutten zal opslaan; met hun in vreedzaame dalen woonde; en op hangende heuvelen de
talrijke kudden weidde; met hun in de schaduw der boomen at, en op het groene veld mij neêrlag
om te slaapen, reeds toen geviel mij de gulle gastvrijheid, en de eenvoudigheid der herderlijke zeden,
en ik wenschte dan nog de eerste jeugd der wereld terug; honderd vraagen, die mijn bedwelmd
kinderverstand mij ingaf, deed ik dan aan mijne moeder, welke de lieve vrouw mij allen, met zoo
veel zachte goedheid, en minzaam geduld, naar mijne vatbaarheid, beantwoordde, dat ik haar nooit
zonder eene zekere voldaanheid verliet.
Die lieve eenvoudigheid, die edele onschuld, die toen de wereld zoo bevallig maakte, is tog voor
altijd verlooren; en met dezelve de waare rijkdom en 't geluk; de weelde heeft ons naderhand arm
gemaakt, en behoeften doen kennen, die men toen niet had; thans moet men, om verachting te
ontwijken, een vreemd geluk in onbekende oorden gaan zoeken; onze voldaanheid moeten wij
afbedelen van nietig goud;