len
uitdrukken, wanneer hij, met zijne beide pooten aan het bed staande, mij aanzag, roerden
mij dikwijls; maar het geen Violet mij naderhand van hem berichtte nog meer: denk eens, Karel! hij
wilde zig geen oogenblik van mij verwijderen; om mij dan door zijne tegenwoordigheid niet lastig te
zijn, lag hij meestijds in eene moedelooze mijmering, met den kop op zijne pooten leunende, onder
mijn ledikant, en scheen daar het lot van zijnen meester te willem afwachten; geen zijner gewoone
genoegens wilde hij genieten, terwijl ik leed; hij at niets, maar vertoonde door zijn gestadig drinken
de angst, die hem om mij bezielde; en waarlijk, zijn lot maakte mij somwijl al mede droevig; ik
verbeeldde mij hoe dit goede, trouwe dier, na mijn verscheiden, verlaaten kwijnen zou; hoe niemand
zijne trouw loonen, hoe hij mij overal zoeken, mijn afzijn beklaagen, en eindelijk op mijn graf zijn
sterfplaats vinden zou: o! lach niet, Karel! met deeze hondelijke vriendschap! gij moest eerst een
vreemdeling geweest zijn, en in een hond een' reisgenoot, ja dikwijls een trouwen beschermer
gevonden hebben, om mijne gewaarwording voor Cheri te kunnen beoordeelen: gij weet tog dat ik
nooit een laffe dweepachtige jonge was, die op overdreevene gevoeligheid, of het zoogenaamde
sentimenteele eenigen prijs stelde: maar, wars van alle verwijfde tederhartigheid, was