Reinhart, of natuur en godsdienst
(1791)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
haven binnen: het kanon wordt geladen om de vreugdeschooten der landinge te kunnen uitbrommen; en ik, daar mijn scheepsleven nu geëindigd is, ik ga nu mijn schrijfgereedschap, en mijne andere zaaken bij elkander pakken om ze op dit schip niet weder te gebruiken: bij deeze gedachte gevoel ik iets, dat niet enkel vreugde is: de indruk van de wisselvalligheid onzes levens, en den voordgang onzer dagen, wordt hier dieper in mijne ziel; en ik gevoel, zelfs in weêrwil van alle de sombere uuren, welken ik hier sleet, eene soort van gehechtheid aan de plaats, die ik hier besloeg, en aan alles wat ik gebruikte: aan de andere zijde, is de nabijheid mijner landinge mij tog aangenaam: ik zal weder vasten grond en groene velden zien; ik zal vreedzaame landbewooners, en welligt, in den kring der menschen onder welken ik verkeeren zal - een éénigen vinden - hoe gaarne hoopt men tog ook onwaarschijnelijkheden, waarin het hart belang heeft! - die mij het gemis van mijnen Karel! juist niet vergoeden, maar eenigzins draagelijk zal maaken - en mogt ik dit wezen eens vinden, gij zoudt daarom immers nooit iets vreezen, dat ik u vergeeten zal? konde dit u een oogenblik kommer baaren, dan bleef ik liever eenzaam uw afzijn beklaagen - maar welke eene gedachte! Karel zou kunnen twijfelen aan de eeuwigduurendheid der vriendschap van zijnen Reinhart! dit is onmo- | |
[pagina 209]
| |
gelijk - en nu, voor het laatst van dit schip, vaarwel! - ik leg mijn pen neder. |
|