ter werkkracht van de Natuur ontving, dan hij
hier, in zijn, bijna beweegenloos, scheepsleven, kan uitöefenen, en is niet gelukkig.
Tot hier toe wandelde ik dikwijls, met eenig vermaak, al peinzend heen en weder op het half dek, en
het geheele schip langs; maar ach! hoe hartlijk verlang ik nu, om eens onder groene verwulfzels, op
een begroeiden grond, te wandelen, om alle die scheepsklanken van kajuit en kampagne, van
bakboord en stuurboord, van loef en lei, van halfdek en kuil, eens met die van veld en bosch, van
rivier en beek, van boom en struik, van laan en loofhut te verwisselen; om het dompig gekor der
zeevogelen, door het gezang der boschbewoonertjens te hooren vervangen; de voorstelling alleen,
van die aanstaande verandering, doet mij het hart sterker kloppen, en eene levendiger vreugd tintelt
in mijne oogen.
Een hoekjen van de kajuit, of het halfdek was dikwijls goed genoeg, om, bij het doorbladeren van
een aangenaam, onderhoudend, leerend of vervrolijkend boek, een onvergeetelijk genoegen te
verschaffen; maar hoe veel liever zullen mij die boeken, onder de schaduw der bosschen, op een
lieven heuvel, of in eene rustige vlakte zijn! en waarlijk, zonder dezelven zou te land, zoo wel als ter
zee, de tijd mij in naare zelfverveeling -