zijne levenswijs ontvangen had; de menschheid was 'er op getekend, natuur sprak in zijn
hart, en hij was echtgenoot en vader - alle zijne gesprekken, zijn laatste groet, welke hij den
Capitein voor zijne vrouw en kinderen achterliet, ademden tedere liefde, en bewezen duidelijk dat
standvastige trouw zoo wel onder het ruw matroozenkleed, als onder de eenvoudige herderspij
schuilen kan - meer dan eens heb ik hem in zijne ziekte bezocht, en over de eenige wijze om wèl te
sterven met hem gehandeld; doch, overwonnen door tegenwoordige smerte, hechtte hij weinig op
zijn toekomstigen staat; en de naderende eeuwigheid had voor zijnen bedwelmden, door lijden
afgematten geest, zoo min akeligheid als vreugde; in deeze sluimering verliet hij den tijd, en het stof -
en vol nagedachte, vol medelijden - staarde ik op zijn lot, en wijde hem een menschlievenden traan:
hij beminde de zijnen, en moest, verre van hunne hulp, van hunne zorg en medelijden verwijderd,
onder vreemde, ruwe reisgenooten sterven; moest hen welligt in kommer en behoefte achterlaaten,
terwijl hij den troost miste van hun een laatst vaarwel zelf te kunnen geeven - en, dat meer is, geen
Godsdienstige troost, geen blijde hoop van wederzien, verzachtte zijne smerten toen - toen hij alles
wat hem lief was, achterliet, en een onbekende wereld instapte: nu zonk hij daar weg: geen
doodklok bromt bij zijn graf, geen spade delft zijne rustplaats in