derzelver grootte en afstanden,
is mij een ondoorzoekelijk geheim; maar op den blaauwen, met zonnen bezaaiden hemel, te staaren,
en in al dien gloed, in al den glans, de vonken van het eeuwig licht te zien straalen; bij deeze
wonderen van godlijk alvermogen de kleinheid van den stervelijken worm, den mensch, te gevoelen,
die, op deezen kloot geplaatst, bij alle de onbeantwoorde vraagen van zijn leergierig verstand, niets
doen kan, dan zig verwonderen en aanbidden; dit, weet gij, was bij schoone nachten altijd mijne
geliefde bezigheid; en, zonder den naam of grootte van sommige starren te weeten, leerde ik eenige
derzelven kennen, en merkte ook in den hemel, de wisseling der jaargetijden, of liever den
voordgang van onzen kloot op haaren hemelkring, duidelijk op.
Nu zie ik op, en alles schijnt verplaatst - ik zie eenen anderen hemel boven mij, die mij bevestigt in
eene waarheid, welke mijn hart zoo diep gevoelt, dat ik een vreemdeling, een omzwerver op de
aarde ben, en mij al verder en verder van die wezens verwijder, waarin het eens al zijn geluk vond:
bij deeze gedachten moet ik zuchten, Karel! en ik wil tog niet moedeloos zuchten; ik wil danken
voor al het goede, dat mijn lot verzacht.
Hoe voorspoedig is tot nog toe onze reis!