XXII.
Rasscher verandering van tooneel, dan ik deezen morgen gewaar werd, zag ik mijn leven niet. Ik
stond op het verdek; staarde met een oog vol bewonderend welgevallen, op de rustige vlakte der
stille zee, die zig met de effenbaarheid van een schoone rivier, in eene aangenaame gedaante
vertoonde, en zoo wel het helder blaauw van den onbewolkten hemel, als de witte zeilen van het
langzaam drijvende schip, met gebrokene beelden terug kaatste: geen golfjen danste, en de logge
zeehond dreef in een gerusten slaap op den onbewoogen Oceaan voord; het wand hong slap, geen
koeltjen blies 'er in; het topzeil alleen rilde zachtjens door het golven der lucht, die wij onmerkbaar
kliefden; geen windjen suisde door de lucht, de witte meeuwen die, met wijd ontplooide vlerken,
gins en weder zweefden, zonken, door geenen voorddrijvenden wind bestuurd, met een matte
logheid op het stille water, dat hunne loome vlugt afbeeldde, krachtloos neder; de vaardige matroos
greep na dezelven, en zonder tegenweer kreeg hij zijne versche spijs in handen - dit rustig tooneel
stortte een kalme rust in mijn hart; dan zag ik de stille zee, dan den schoonen hemel aan, en de
gedachte: ‘Hoe onzeker