bruischend door elkander; die den
mensch beval: “Bewonder mijn werk,” - en hij stond getroffen daar.’ Deeze gedachte
doet mij iets gevoelen dat ik niet kan uitdrukken, iets dat mijn hart doet zwellen, en Hem aanbidden,
die thans niet minder over deeze golvende zee zweeft, dan Hij bij de wording der dingen over den
woesten chaos zweefde. Gevoelens van oneindigheid doorstroomen mij bij deeze grenzenlooze
watervlakte; en tog zie ik mijn bestaan nog grooter, nog oneindiger dan dit tooneel; daar zelfs de
eeuwigheid geene grenzen aan hetzelve zet. Eén golfslag, ja, kan mij doen verdwijnen van deeze
wereld, maar het verëenigd geweld van duizend golven, kan mij niet vernietigen. Neen ik duur dan
voord, in een leven dat niet, gelijk dit aardsche leven, naar eene wisselvallige zee zweemt; maar dat
zoo bestendig zijn zal, als de sterren, ja als de hemel zelf: en wanneer aarde en zee misschien eens
tot haare eerste woestheid wederkeeren, om in vernieuwde jeugd en schoonheid te herrijzen, dan
ben ik reeds eeuwen lang een bewooner van dat zalig Rijk geweest, welks heil en duurzaamheid
even onveranderlijk zijn.
Ik schrijf om dat ik poogen wil u mijne gewaarwording medetedeelen, doch ik kan niet; het is
wartaal; 't is flaauw, al wat uit mijne