| |
| |
| |
Nawoord
Sinds het verschijnen van Het Land, in brieven, in 1788, zijn er lezers en lezeressen geweest die met dit boek in de hand de stad verlieten om op het land de loop van de seizoenen te volgen. Een wonderlijk receptiegegeven: Het Land laat zich kennelijk als een soort natuurdagboek gebruiken, met voorbijzien van het feit dat het werk een roman is met een opvallende vormgeving en een hoogst serieuze inhoud. Toch is het in de achttiende eeuw niet ongewoon dat mensen met hun geliefde ‘handboek’ of ‘zakboek’ de daarin beschreven omgeving opzoeken om des te beter de schok der herkenning te kunnen beleven. Niet alleen de Julies, Werthers, Eduards, Ferdinands, Emilia's en Reinharts doen dat, ook hun auteurs - en ook hun lezers. Het lijkt alsof er sterk intuïtief en associatief gelezen wordt: de lezer zoekt een ruimtelijk decor en een tekstfragment die op een bepaald moment het beste zijn innerlijk weerspiegelen. Blijkens lezersreacties las men Het Land vooral in het voorjaar om het nieuwe leven en de continuïteit in de natuur te ervaren. Dat dit uiteindelijk toch recht doet aan de vormgeving en de thematiek van E.M. Posts briefroman moge uit het volgende blijken.
| |
De natuur in vier jaargetijden
De natuurbeschrijving ondergaat in de loop van de zeventiende en de achttiende eeuw een geleidelijke verandering. Deze is aanvankelijk meestal traditioneel, volgens vaste conventies en symboliek, en met mythologische ‘versieringen’. Er wordt aldus een dichterlandschap gecreëerd dat niet met de waarneembare realiteit hoefde overeen te stemmen. Het empirisme vormt een krachtige stimulans om de natuur te beschrijven zoals deze zintuiglijk kenbaar is. Daarnaast raakt de mythologie in de loop van de achttiende eeuw als ‘heidense fabelleer’ in
| |
| |
diskrediet en wordt de goddelijke bezieling van de natuur naar voren gebracht. De natuur is het werk van de Schepper en Zijn almacht, wijsheid en goedheid vallen dan ook in de natuur te ontdekken en te bewonderen. Gods hand is zichtbaar in de zandkorrel en de kei, in planten, dieren en mensen, in bergen, zeeën en sterrenhemel. Men beschreef niet langer ‘Apollo en de Zonnewagen’, maar het hemellichaam de zon, een kunstig onderdeel van het kosmische uurwerk en een blijk van Gods grootheid en goedheid, die mens, dier en plant van warmte en licht voorziet.
De natuurbeschrijvingen in Het Land verraden nauwgezette waarnemingen; behalve het gezicht spelen gehoor, reuk, smaak en gevoel er een belangrijke rol. Scherpe observaties van de natuur tijdens een sneeuwjacht, een onweersbui, een storm of een zonsondergang staan echter nooit op zichzelf. Zij zijn aanleiding tot moraliseren of theologiseren. Het Land is een zogeheten fysico-theologisch werk: door de natuur te observeren en te beleven kan men God ervaren; de natuur leidt de mens op tot de Schepper. De Katechismus der natuur van de Zutphense predikant Johannes Florentius Martinet dient Emilia tot ‘handboek’ bij observeren en filosoferen. De twintigste-eeuwse lezer die dit laatste voor lief neemt, kan prachtige natuurbeschrijvingen aantreffen die niet onderdoen voor die van impressionistische natuurdichters van een eeuw later.
Met de toenemende aandacht voor tuinen, buitenplaatsen en, ten slotte, voor natuurlijke landschappen gedurende de zeventiende en de achttiende eeuw, ontstaat er een bloeiende ‘tak’ van literatuur waarin de veranderende natuur in de vier jaargetijden beschreven wordt: soms met praktische aanwijzingen voor het tuinieren, soms met pastorale sfeertekeningen, soms moraliserend, soms alle drie. Ook in de beeldende kunsten en kunstnijverheid zijn de jaargetijden populair; ze worden geschilderd en gebeeldhouwd; men vindt ze op wandtapijten en op behang afgebeeld; aangebracht in stucwerk op plafonds en
| |
| |
schoorsteenmantels van patriciërswoningen in de natuurarme stad. De genoegens die ieder seizoen te bieden heeft (vooral aan de gegoeden) worden uitgebeeld, meestal met behulp van zinnebeeldige en mythologische figuren en hun vaste attributen, maar ook de seizoengebonden arbeid van de echte land- en tuinlieden ontbreekt niet.
In de tijd dat Antonio Vivaldi zijn beroemd geworden concert Le quattro staggioni componeert (± 1725), schrijft James Thomson een didactisch dichtwerk The Seasons. Dit geniet een grote bekendheid, wordt vertaald, bewerkt en nagevolgd. In de Republiek publiceert de koopman-dichter Nicolaas Simon van Winter zijn bewerking als De Jaargetijden (1769), eveneens in dichtvorm. Hij maakte overigens gebruik van een prozavertaling van Joannes Lublink de Jonge die pas veel later, in 1787, dus het jaar waarin Het Land ter perse gaat, verschijnt. Meer dan een halve eeuw na Thomson is het jaargetijdenmotief nog steeds populair.
Een aloude symboliek wordt nieuw leven ingeblazen; de jaargetijden staan voor de fasen in een mensenleven: de lente voor de jeugd, de zomer voor de volwassenheid, de herfst voor de middelbare leeftijd en de naderende ouderdom, en de winter voor de grijze ouderdom. Post bouwt de symboliek nog verder uit. Voor de deugdzame, gelovige mens zal er na de winterse doodsslaap een nieuwe lente aanbreken in het eeuwige leven. Een parallelle symboliek verbindt zij aan de cyclus van dag en nacht: ook hier ziet zij na de lange, duistere nacht van de dood het perspectief van een glorende nieuwe morgen. In Het Land is de jaargetijden-symboliek functioneel gebruikt. De eerste brief is gedateerd 3 december, wanneer de natuur doods en dor is - althans lijkt - , de laatste brief is van 10 november wanneer de natuur aan het afsterven is. Daartussen bloeit de hartsvriendschap tussen beide vrouwen op, die haar hoogtepunt bereikt in hun zomers samenzijn op het land, en gevolgd wordt door het treurig afscheid: de scheiding die uitloopt op de dood
| |
| |
van Eufrozyne, in de tijd dat ook de natuur sterft. En zoals er na de winter een nieuwe lente zal aanbreken, zal er voor Eufrozyne een nieuw leven komen, en voor Eufrozyne en Emilia samen een voortzetting en vervolmaking van hun vriendschapsrelatie wanneer ook Emilia's aardse bestaan geëindigd zal zijn. En aldus wordt de cyclische continuïteit van natuur en mensenleven benadrukt.
E.M. Post heeft zich qua enscenering geïnspireerd op beschrijvingen van het Zwitsers landleven, maar de natuur die ze beschrijft ontleent ze niet aan haar lievelingsauteurs S. Gessner (‘Der Wunsch’) of Ch. C.L. Hirschfeld (Das Landleben), maar aan eigen waarnemingen: natuur en landschap rondom Amerongen.
| |
Literatuur en leven
Elisabeth Maria Post, geboren te Utrecht op 22 november 1755 en overleden te Epe op 3 juli 1812, heeft deze roman geschreven na haar dertigste jaar, toen ze als ongetrouwde vrouw in het landelijke Amerongen woonde waar haar vader drost was geweest. Zij was met hart en ziel verbonden aan de prachtige natuur aldaar: de Rijn met de uiterwaarden, de bouwlanden, en de heidevelden en bossen op de Utrechtse heuvelrug. Na de dood van haar vader echter (op 31 juli 1787) wilde haar oude, wat ziekelijke moeder, die een echte stedelinge was, telg van het Utrechts patriciaat, verhuizen naar de stad Arnhem, waar haar zoon Evert Johan Post predikant was.
Elisabeth verafschuwde de stad. In haar jeugd was haar vader in de stad Utrecht failliet gegaan; buiten zijn schuld, maar hij was niettemin gedesavoueerd als stadsbestuurder. Het gezin had een diepe sociale val gemaakt en leefde ver beneden zijn stand als ballingen in Emminkhuizen, een gehucht in het veengebied ten zuiden van Renswoude. Hier groeide Elisabeth in sobere en sombere afzondering op; zij ontwikkelde zich door
| |
| |
zelfstudie. De aanstelling van vader Post als drost van de heerlijkheid Amerongen betekende nauwelijks een rehabilitatie, maar bracht voor het gezin toch een ommekeer ten goede teweeg. Deze levensfeiten hebben Elisabeths opvattingen over stad en land in hoge mate bepaald. Haar gehele leven heeft zij de landelijke natuur als noodzakelijke voorwaarde voor een gelukkig en creatief bestaan ervaren. De dreigende verhuizing van Amerongen naar Arnhem deed haar dan ook vrezen voor het verlies van creativiteit, van gezondheid, ja zelfs van haar leven.
In Het Land lijkt Elisabeths crisis weerspiegeld te worden. Evenals Eufrozyne is Elisabeth door haar ziekelijke, oude moeder aan de stad gebonden, maar het liefst zou ze als Emilia op het land willen wonen. Het vertrek van het land zou, net als bij Eufrozyne, haar einde kunnen inluiden. Het is waarschijnlijk dat Elisabeth in Amerongen een natuurdagboek bijgehouden heeft en bovendien gecorrespondeerd heeft met haar zuster die hij haar broer in de stad woonde. Dit authentieke materiaal vormde de basis voor de roman, die een hoogst serieuze maar eenvoudige intrige bevat, en in korte tijd geschreven kan zijn.
Niettemin gaf dominee-dichter Ahasverus van den Berg, collega van haar broer, haar Arnhemse stadsleven inhoud. Deze bekende berijmer van psalmen en maker van geestelijke liederen en gedichten introduceerde haar in de letterkundige wereld, nadat haar romandebuut een succes was gewordenmet maar liefst drie drukken in 1788! Toch is zij niet langer in de stad blijven wonen dan strikt nodig was; dadelijk na de dood van haar moeder vertrok zij met haar zuster naar het dorpje Velp; hun woning daar noemden zij ‘Zorgenvrij’. Literatuur en leven stonden bij Post altijd zeer dicht bij elkaar, liepen niet zelden in elkaar over.
| |
| |
| |
Van rups tot vlinder
De ontwikkeling van de vriendschap tussen de beide vrouwen is het centrale motief van deze roman-in-brieven. Hun namen lijken programmatisch. Emilia, een vrouwelijke Emile, die een leven leidt in en volgens de natuur. Zij bemint de natuurlijke eenvoud in haar leven en ontvangt iedere dag opnieuw de eindeloos wijze lessen van de natuur. Een ervan is dat alles wat bestaat ook weer vergaat, zodat ze zich niet overdreven hecht aan aardse goederen en wereldse normen en waarden. Alleen de eeuwige waarden van haar geloof houdt ze in ere: in de tempel van de natuur, want over kerkelijke godsdienstoefeningen laat ze zich niet uit. Voor haar zou het leven in de stad ondraaglijk zijn en ze wijst een uitnodiging van Eufrozyne dan ook af. Emilia is op bescheiden niveau een ‘natuurfilosofe’, zij het dat haar natuurgodsdienst een christelijke is.
Eufrozyne deelt haar naam met een van de drie gratiën (Euphrosyne, Aglaia en Thalia), de godinnen van de bevalligheid, vriendinnen van de muzen. Haar naam betekent blijmoedigheid. Van deze stadse uit de gegoede stand zou de achttiende-eeuwse lezer hebben kunnen verwachten dat zij zeer modebewust gekleed zou gaan, uren zou doorbrengen aan de kaptafel, veel theevisites zou afleggen en galante gezelschappen frequenteren. Niets is minder waar. Eufrozyne stelt het uitgaansleven nauwelijks op prijs, al kan zij zich niet aan iedere sociale verplichting onttrekken. Het valt Emilia immers in het geheel niet moeilijk deze ‘vrolijke vriendin’ tot het landleven te bekeren, nog voordat ze zelfs bij Emilia logeren gaat. Maar vanaf dat moment wordt ze nog serieuzer en begint ze meer en meer op Emilia te lijken. Eufrozyne is een dynamisch karakter, zij verandert; dat in tegenstelling tot Emilia, die als personage statisch is. Emilia geeft de norm aan, Eufrozyne de mens die zich naar die norm toe ontwikkelt. Haar ontwikkeling moet de lezer van de roman tot voorbeeld dienen!
| |
| |
Beide vrouwen zijn gevoelige, verwante zielen: fijnbesnaard in hun natuur-en geloofsbeleving en in hun sociale relaties. Zij achten zich fijngevoeliger dan de brave landlieden en de woelige stedelingen. Evenals Goethes Werther kan Emilia haar ogen niet drooghouden wanneer een boom waaraan zij gehecht is, geveld wordt. Als onderdeel van de grote ‘keten der schepping’ voelt ze zich met alle schepselen verbonden. Een lichte neiging tot melancholie is haar niet vreemd en zij moet die meer dan eens bestrijden met behulp van de rede en van de godsdienst. Wat is de melancholie een ‘onbetamelijke staat’, roept ze uit. De mens mag zich niet door emoties en wanhoop laten meesleuren, vindt ze; de rede moet de hartstochten onder controle houden en de godsdienst moet hoop en vertrouwen inboezemen. Eufrozyne is van nature meer tot opgewektheid geneigd of, zoals zij zelf formuleert, waar Emilia meer houdt van de zonsondergang geeft zij de voorkeur aan de zonsopkomst. Tijdens hun samenzijn bereiken de vriendinnen een harmonisch evenwicht.
Volgens haar inleider ds. Van den Berg heeft Post ook in de roman het juiste evenwicht tussen gevoel en rede gevonden en hij waardeert haar werk daarom hoger dan dat van bepaalde sentimentele tijdgenoten, met wie hij mogelijk Rhijnvis Feith en diens epigonen bedoelt. Zeker is dit allerminst, want in Het Land zelf wordt Feith ‘een onzer schoonste Nederlandse dichters’ genoemd en met instemming geciteerd; mogelijk doelt Van den Berg vooral op Feith als auteur van de omstreden Julia.
Voor Emilia en Eufrozyne heeft vriendschap oneindig meer betekenis dan het verschaffen van wat wederzijds genoegen; vriendschap is van existentieel belang: de ‘adem van het leven’. Vrienden delen niet alleen in lief en leed, maar zijn elkaar tot een ‘onmisbare steun op het levenspad’. Het aardse leven wordt gezien als een tijd van voorbereiding op het eeuwige leven; als de zaaitijd voor een beslissende oogst. Voor hen is de les van de
| |
| |
vijftiende-eeuwse Elkerlijk onverminderd van kracht: alleen de deugd zal de mens vergezellen in het graf. Vrienden moeten daarom elkaar het o zo smalle ‘pad der deugd’ wijzen en aldus elkaar helpen voorbereiden op een alleszins volmaakt hiernamaals. Eufrozyne formuleert in de eerste brief de hoge eisen die aan een vriendschap gesteld dienen te worden en Emilia accordeert daarmee.
De deugden die in Het Land vooral beoefend worden zijn de naastenliefde en het vertrouwen in Gods wijs bestuur van de schepping. Dit zijn beide deugden met verregaande sociale consequenties. Volgens Emilia leeft de mens in de ‘beste aller werelden’, waarin door het voorzienig bestuur van God zowel voorspoed als tegenspoed, goed en kwaad, lief en leed plaatsvinden. De ene mens is rijk en gezond, de ander arm en ziek, de ene mens is vrij, de ander slaaf - of in termen van de roman, de ene mens wordt vooral door middel van zegeningen voorbereid op zijn eeuwige bestemming, de ander vooral door middel van tegenspoeden. Zij geloven dat Gods wijze bestuur in alle vooren tegenspoeden zowel het uiteindelijk heil van ieder individu als dat van de gehele schepping beoogt. Er wordt dan ook nauwelijks de noodzaak gevoeld om, wat wij twintigste-eeuwers sociale misstanden noemen, te veranderen. Het bedrijven van naastenliefde ligt binnen deze denkwereld meer voor de hand dan het nastreven van sociale veranderingen: de sterke is immers sterk om de zwakke te kunnen helpen. Emilia is een prototype van de weldoener uit christelijke naastenliefde. Op haar wandelingen lenigt ze de noden van de slechtbedeelden. Met name de Vroomhart-passage (brief 38) demonstreert de christelijk-maatschappelijke denkbeelden. Wat doen huisvesting, kleding en voeding ertoe? ‘'t Is toch maar om de weg te gaan’, heeft deze arme vrouw van haar dominee geleerd. Ze draagt haar armoede daarom in ‘gepaste’ tevredenheid.
Emilia kent wel twijfel aan de beste wereld, soms lijken onge- | |
| |
luk en onrecht het bestaan van een algoede God uit te sluiten, maar niettemin overwint haar geloof; anders dan Voltaires Candide blijft ze optimist. Het menselijk begrip is volgens haar beperkt, pas na de dood zal de mens de gehele schepping leren kennen en de wijze inrichting ervan erkennen.
Emilia heeft daarbij een fantastisch perspectief: na de dood zal de geest niet de snelheid van het licht (de snelheid dus, waarvan wij thans aannemen dat daarbij de materie omgezet wordt in energie) zowel de aardse als de buitenaardse schepping doorreizen en ervan genieten - niet met mensen- maar met engelenwijsheid. Bij de wederopstanding krijgt de ziel een nieuw, geestelijk lichaam, zoals het lichaam van Jezus na diens verrijzenis. Ook zullen dan verwanten, geliefden en vrienden elkaar opnieuw ontmoeten en hun relatie op volmaakter niveau voortzetten.
De dood kent aldus bijzonder aantrekkelijke kanten voor de christen die deugdzaam geleefd heeft. Wat deze echter moet leren is de angst voor het afscheid van het leven, en de afkeer van het graf en van de ontbinding van het lichaam te overwinnen. Emilia is in dit proces al ver gevorderd. Zij heeft haar verloofde, Melidor, verloren en zal hem trouw blijven tot en met het weerzien in het hiernamaals. De lugubere hoop skeletten op een landelijke kerkhofje herinnert haar aan het einde van alle mensen, en om zich geheel te leren onthechten heeft ze in de vrije natuur haar grafplaats reeds laten aanleggen, die ze zo nu en dan bezoekt om zich met de gedachte van de onvermijdelijke dood vertrouwd te maken.
Eufrozyne kan van haar vriendin dan ook leren: hoe deugdzaam te leven én deugdzaam te sterven. Dat het leven in de landelijke natuur de deugdbetrachting bevordert en dus te verkiezen valt boven het onnatuurlijke stadsleven, is na enkele brieven al duidelijk. Het Land met zijn deugdzame landlieden ontpopt zich daarmee als wat men zou kunnen noemen een christelijke arcadia. Een ideaalbeeld, want Post kende de harde
| |
| |
realiteit goed genoeg om te weten dat de idylle alleen in de geest bestaat.
Wanneer Eufrozyne het landleven heeft leren kennen en bovendien door Emilia in de levens- en stervenskunst onderwezen is, is haar voorbereiding in principe voltooid. Van doorslaggevend belang was het nachtelijk gesprek bij het toekomstige graf van Emilia, waarin deze Eufrozyne van haar doodsangst bevrijdt door haar de symboliek van de ontwikkeling van ‘rups, cocon en vlinder’ te verklaren: de aardse levensvorm, de doodsslaap in het graf die veranderingen baart bij de wederopstanding, namelijk de volmaakte vrijheid van de ziel - ‘psyche’ is zowel ziel als vlinder.
| |
Het Land: een vrouwenroman?
Emilia is een jonge, vrije vrouw, zoals die in de achttiende-eeuwse maatschappij nauwelijks denkbaar was - ook al weer een ideaal. Ze woont moederziel alleen en gaat haar eigen gang; ze zwerft langs bossen en weilanden, zelfs 's avonds en 's nachts trekt ze erop uit, en kan omgaan met wie ze wil. Ze heeft een redelijk evenwicht gevonden tussen lichamelijke en huishoudelijke arbeid enerzijds, en intellectuele en artistieke activiteiten anderzijds. Ze leest, studeert, schrijft, dicht, zingt, speelt blokfluit, orgel en klavier, ze tekent en doet waarnemingen met telescoop en microscoop. Ter afwisseling bedrijft ze de huishouding, verricht allerlei handwerken en onderhoudt de tuin. Kennelijk hoeft ze geen beroepswerkzaamheden te verrichten om in haar onderhoud te voorzien - hetgeen overigens voor vrouwen uit de betere klassen in de achttiende eeuw ook niet gebruikelijk was.
Voor Eufrozyne gelden veel meer sociale conventies; de stad staat vrouwen niet veel vrijheden toe. Zij kan niet gaan en staan waar ze wil. Door de gesprekken met Emilia wordt Eufrozyne zich bewust van de onvrijheid van de vrouw en van haar gebrek
| |
| |
aan ontplooiingsmogelijkheden.
Een belangrijk gespreksthema is de vraag of vrouwenvriendschap kan wedijveren met mannenvriendschap of met liefde tussen man en vrouw. Hoewel Emilia ooit verliefd en verloofd was, stelt ze eigenlijk vriendschap boven liefde. De seksuele component maakt immers de liefde onzeker; alleen liefde die gebaseerd is op zielsvriendschap kan stabiel zijn. (Zo'n liefde schetste Post in haar tweede roman Reinhart, of natuur en godsdienst.) Emilia en Eufrozyne bewijzen dat vrouwenvriendschap intens en standvastig kan zijn. Overigens doet deze vriendschap in Het Land in haar taalgebruik niet weinig aan een liefdesrelatie denken, terwijl ook de erotiek niet geheel ontbreekt.
Of deze roman, waarvan alle belangrijke personages vrouwen zijn, nu ook uitsluitend voor vrouwen geschreven zou zijn, mag betwijfeld worden. Reinhart, dat vriendenbrieven bevat, is evenmin alleen voor mannen bedoeld. Maar Post heeft hier en in later werk wel willen pleiten voor een redelijke emancipatie van de vrouw (die wel een vrouwelijke vrouw moest blijven!). In haar persoonlijk leven heeft ze dikwijls moeten strijden tegen de restricties en conventies aan vrouwen opgelegd. Dat ze via de vrouwelijke personages van deze roman vooral de vrouwelijke lezers heeft willen aansporen, lijdt geen twijfel.
De boekenkast van Emilia bevat, voor zover valt na te gaan, niet erg veel vrouwelijke auteurs: alleen de dichteressen Betje Wolff en Margriet van Essen, vrouwe van de Schaffelaar, worden genoemd. De talrijke andere genoemde en geciteerde auteurs zijn mannen: dichters over het landleven, stichtelijke dichters, schrijvers van sentimentele geschriften en mortuaire werken (over dood, graf en hiernamaals). Blijkens de tientallen citaten uit en toespelingen op de bijbel is dit boek het ‘handboek’ bij uitstek.
E.M. Post kreeg geen schoolopleiding en met name geen klassieke scholing; ze stond evenals andere vrouwelijke tijd- | |
| |
genoten vrijer ten opzichte van de klassiek georiënteerde literaire traditie en dus meer open voor nieuwe ontwikkelingen in de literatuur van de Verlichting: een persoonlijk doorleefde thematiek, een individueel taalgebruik en een vrijere vormgeving.
| |
In brieven
E.M. Post heeft haar ‘boodschap’ in brieven vormgegeven, maar haar techniek is eenvoudig; zij buit de mogelijkheden van dit populaire genre niet echt uit, zoals de grootmeesters Samuel Richardson en Choderlos de Laclos. Bij haar geen onderschepte brieven, falsificaties, geheimschriften, veelzeggende vlekken van tranen en doorhalingen. Ook is er zelfs geen poging gedaan om de brieven te presenteren als authentieke documenten die door de uitgever teruggevonden of door een van de correspondenten verzameld zouden zijn. We hebben te maken met simpele brieffictie. De inleider, ds. Van den Berg, spreekt over een ‘opstel’, aldus de term ‘roman’ vermijdend die bij een deel van het beoogde protestant-christelijke leespubliek nog in diskrediet was en associaties kon oproepen met allerlei zedeloze en onwaarschijnlijke avonturen. Post schaart zich in de traditie van de ‘zedekundige roman’: fictie die desondanks behartenswaardige waarheden kan bevatten - net als de gelijkenissen die Jezus vertelde. Romans met christelijke deugdhelden en vooral deugdheldinnen, die zich in een ‘boze wereld’, rijk aan verleidingen en tegenspoeden, zedelijk moeten handhaven. Tot voorbeeld van hun meest jonge lezers en lezeressen.
Egodocumenten, in het bijzonder brieven, lenen zich ervoor intieme gevoelens en gedachten te communiceren: eerst van briefschrijver naar briefontvanger en vervolgens over diens schouder naar de lezer uit de werkelijkheid. Door de directe en vertrouwelijke aanspreekvormen van de brief kan de reële lezer zich in hoge mate met de briefontvanger identificeren en zich- | |
| |
zelf direct aangesproken voelen; vrouwelijke lezers misschien nog net iets meer dan mannelijke lezers wanneer, zoals in Het Land, de correspondenten vrouwen zijn.
In de eerste brieven worden de voorwaarden geschapen voor een langdurige correspondentie: de vriendschap wordt over en weer verklaard en het belang om geïnformeerd te worden over elkaars levenservaringen, gedachten en gevoelens, volgt hier natuurlijk direct uit. Eufrozyne snijdt bovendien de tegenstelling stad en land dadelijk aan evenals het jaargetijden-motief, door te vragen wat Emilia in vredesnaam beweegt zich 's winters op het saaie land op te houden. Nadat ze in de zomer bij haar vriendin gelogeerd heeft, kan Eufrozyne helemaal niet meer zonder voortdurende berichten over Emilia en het landleven, zodat de correspondentie ook dan gemotiveerd blijft.
Alleen tijdens de logeerpartij vindt de vriendschappelijke communicatie door middel van mondelinge gesprekken plaats. Emilia is daarbij de wijze leermeesteres en Eufrozyne de gretige leerling. Om deze hoogtepunten uit de relatie voor de lezer buiten de fictie toegankelijk te maken, heeft de auteur een confident gecreëerd: Elize, die Eufrozyne in haar brieven al als een vriendin uit de stad geïntroduceerd had. Elize komt als personage niet uit de verf, ze heeft alleen een functie, namelijk die van ‘doorgeefluik’. Eén keer wordt de hand van de auteur daardoor zelfs zichtbaar, namelijk in de noot bij brief 30 waarin niet Elize, maar de lezer door Eufrozyne wordt aangesproken. Op haar sterfbed denkt Eufrozyne er ook niet aan Elize als nieuwe correspondentie- en hartsvriendin voor te stellen, zij kiest de nicht bij wie ze logeert- deze lijkt op Emilia en draagt de veelzeggende naam Sofia (wijsheid).
In hun relatie is Emilia ook kwantitatief gezien de gevende partij; zij schrijft twee maal zoveel brieven aan Eufrozyne als zij van haar ontvangt. Zij portretteert zichzelf daarmee, maar dit subjectieve portret wordt door Eufrozyne in haar brieven aan Elize als het ware geobjectiveerd; zij kan Emilia zelfs volmaak- | |
| |
ter afschilderen dan deze dat zelf kon doen. Via Elize wordt de lezer deelgenoot van de gesprekken op hun sensitieve wandelingen in de natuur. Eufrozynes brieven aan Elize zijn gemiddeld twee maal zo lang als de overige brieven. Soms worden de gesprekken gedialogiseerd weergegeven, dan namelijk, wanneer essentiële levenswaarheden besproken worden. Het werd kennelijk niet als onwaarschijnlijk ervaren dat Eufrozyne zich de lange gesprekken woordelijk herinneren kon. De lange en heldere afscheidsbrief die Eufrozyne op haar sterfbed schrijft, zal de hedendaagse lezer ook niet bijzonder geloofwaardig voorkomen, maar biedt de auteur de mogelijkheid overtuigend aan te tonen dat Eufrozyne gereed is voor de eeuwigheid.
Slechts één maal speelt de briefwisseling zelf een belangrijke rol in de ontwikkeling van het verhaal: de brief waarin meegedeeld wordt dat Eufrozyne stervende is, ondervindt enkele dagen vertraging. Was dat niet het geval geweest, dan zou Emilia haar zo snel mogelijk opgezocht hebben, wat mogelijk tot haar herstel zou hebben kunnen leiden. De mededeling arriveert echter tegelijk met het overlijdensbericht. Blijkbaar had de beschikker over leven en dood aldus beslist.
Voor de aandachtige lezer hoefde Eufrozynes dood niet als een verrassing te komen, want sedert haar afscheid van het land waren de doodsvoorspellingen niet van de lucht: sombere gedachten en voorgevoelens, omfloerste natuur, verwelkte bloemen, de droom over Eufrozynes graf, het plotseling stilstaand uurwerk, en, niet te vergeten, het afsterven van de natuur in de herfst.
Met Eufrozynes dood eindigt de briefroman nog niet, er wordt een nieuwe relatie aangekondigd, die tussen Emilia en Sofia, zodat de roman in zekere zin eindigt zoals deze begon: bij de aanvang van een vriendschappelijke correspondentie. De cyclische structuur van de briefwisseling ondersteunt daarmee de thematiek: de voortgang van het leven na de dood - parallel aan de continuïteit in de jaargetijden. Na de winter brengt de
| |
| |
nieuwe lente nieuw leven. De contemporaine lezers hebben dit in het werk herkend en gewaardeerd.
| |
Verantwoording van de uitgave
De weergegeven tekst is die van een exemplaar van de derde druk (1788) dat zich in mijn bezit bevindt. In de geest van de Griffioenreeks is de spelling gemoderniseerd en de interpunctie waar nodig aangepast. De tekst is niet ingekort, noch hertaald.
| |
Enige literatuur over E.M. Post en haar werk
A.G. van Hamel. ‘E.M. Post en Hirschfeld.’ In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 34 (1915/1916), p.184-210. |
J.C. Brandt Corstius. ‘Betje Wolff is het niet alleen.’ In: De nieuwe taalgids 43 (1950), P.212-221. |
J.C. Brandt Corstius. Idylle en realiteit. Het werk van Elisabeth Maria Post in verband met de ontwikkeling van de Europese literatuur in de tweede helft van de achttiende eeuw. Amsterdam 1955. |
J.C. Brandt Corstius. Tussen emblema en symbool. [ ... ]. Amsterdam 1960. |
B. Paasman. - ‘“'t Is toch maar om de weg te gaan”, of de sociale opvattingen in het werk van E.M. Post.’ In: Spektator I (1971/1972),P.544 - 552. |
A.N. Paasman. Elisabeth Maria Post (1755-1812). Een bio-bibliografisch onderzoek. Amsterdam 1974. (2e opl. met errata en addenda: 1977). |
A.N. Paasman. “Hoop is doch de ziel van 't leven”. Twee brieven van Elisabeth Maria Post aan Charlotte Louise van der Capellen.’ In: Spektator 4 (1974/1975), p.617-628. |
P. Pelckmans. ‘Het Land, in brieven (1788): een metabletische
|
| |
| |
schets.’ In: Restant 8 (1980), p.89-100. |
M. Meijer. ‘Pious and learned female bosomfriends in Holland in the eighteenth century.’ In: Among men, among women. Sociological and historical recognition of homosocial arrangements. Amsterdam 1983, p.404-419, 573-576. |
A.N. Paasman. Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting. Leiden 1984. Diss. Universiteit van Amsterdam. |
B. Paasman. ‘Met de snelheid van het licht. Het land van E.M. Post.’ In: Literatuur 4 (1987), nr. 5. |
|
|