| |
| |
| |
Aantekeningen
Blz. 7 Margriet van Essen-van Haeftien: (1751-1793) Barneveldse dichteres, vrouwe van kasteel De Schaffelaar. onze vriend S...: Louis Serrurier (1754-1788), predikant te Arnhem. |
Blz. 9 Heer van Schaffelaar: Lucas Willem van Essen(1739-1791), gehuwd met Margriet. |
Blz. 9 Oden en liederen: Proeven van geestelijke oden en liederen door A. van den Berg. Allart: de Amsterdamse uitgever Johannes Allart (1754-1816). |
Blz. 10 A. van den Berg: dominee Ahasvcrus van den Berg (1733-1806), gewijd dichter, berijmer van psalmen en maker van kerkelijke liederen. Vóór Arnhem had hij Barneveld als standplaats. Zie ook nawoord. |
Blz. 11 Gellert: Christian Fürchtegott Gellert (1715-1769), populaire Duitse schrijver en moralist. Zijn Geistliche Oden und Lieder werden door A. van den Berg nagevolgd. |
Blz. 11 vege sponde: sterfbed. |
Blz. 20 klaverzoodje: kleine zode gestoken uit de klaverwei, die in de kooi van een leeuwerik gelegd werd. |
BIz. 20 vader Sluiter: Willem Sluyter (1627-1673), predikant en dichter van het Gelderse landleven. |
Blz. 22 Clarisse, Grandison: The history of Clarissa Harlowe (1747-1748) en The history of Sir Charles Grandison (1753-1754), zedekundige briefromans door Samuel Richardson. Sofia, Burgheim: resp. Sophiens Reise von Memel nach Sachsen (1769-1773) door Johann Timotheus Hermes en Geschichte Karls von Burgheims und Emiliens von Rosenau (1778-1779) door Johann Martin Miller. |
Blz. 24 gezellige: sociale. |
Blz. 38 staat der afgescheiden geesten: toestand na het overlijden, waarin de geest zich heeft afgescheiden van het lichaam. |
Blz. 39 Haagse Guldenmond: Haagse predikant - dichter Jo- |
| |
| |
hannes Vollenhove (1631-1708). Zijn Kruistriomf en gezangen verschenen in 1750. |
Blz. 40 Klopstock: Friedrich Gottlieb Klopstock (1724-1803), dichter van geestelijke liederen en van het bijbels heldendicht over Christus Der Messias. |
Blz. 40 trein: stoet. |
Blz. 42 bezuinigen: sparen. |
Blz. 49 Martinet: Zutphens predikant-natuurkundige Johannes Florentius Martinet (1729-1795), schrijver van de populaire Katechismus der natuur. |
Blz. 51 Een mijner vrienden: waarschijnlijk A. van den Berg. |
Blz. 52 krem: valk. |
Blz. 53 romaneske wandelingen: wandelingen door een indrukwekkend landschap waardoor gevoelige beschouwelijkheid op gang gebracht wordt. |
Blz. 58 Geschenk aan de jeugd: het halfjaarlijkse mengelwerkje voor kinderen, uitgegeven door A. van den Berg en J.F. Martinet, heette het Geschenk voor de jeugd (1781-1789). |
Blz. 59 Poot: geleerde, dichtende boer (zie aant. bij blz. 230). Gellert: zie aant. bij blz. 2. |
Blz. 64 de wijste vorst: Salomo (zie het bijbelboek Prediker). |
Blz. 71 Gellert: zie aant. bij blz. 9. |
Blz. 76 Seraf: hoogste der engelen. |
Blz. 79 Young: Edward Young (1681-1765), schrijver van The Night thoughts on life, death and immortality. |
Blz. 80 Lazarus: door Jezus uit de dood opgewekt (Joh. 11:1-44 Kanaän: het Beloofde Land, waarheen de Israëlieten vanuit Egypte trokken. |
Blz. 82 Bethel: huis Gods. |
Blz. 83 Bethje Wolf: ‘Het gelukkig buitenleven’ uit B. Wolff en A. Deken Economische liedjes (1781). |
Blz. 87 Kleist: Ewald Christian von Kleist (1715-1759), dichter van Der Frühling. |
Blz. 87 Cronegk: Johann Friedrich, Freiherr von Cronegk
|
| |
| |
(1731-1758), dichter. |
Blz. 90 Hirschfeld: Christian Cajus Laurenz Hirschfeld (1742-1792), schreef naar aanleiding van zijn verblijf in Zwitserland Das Landleben (1768). |
Blz. 90 irias: lisbloem, iris. |
B1z. 91 Gessner: Salomon Gessner (1730-1788), Zwitsers auteur van Idyllen; Het Land is qua enscenering beïnvloed door ‘Der Wunsch’. |
Blz. 95 kreits: gebied. |
Blz. 100 Lavater: Johann Kaspar Lavater (1741-1801), schrijver van geestelijke liederen en van een studie over de gelaatkunde. |
Blz. 103 Kronhelm en Thereze; Emilia en Eduard: romanfiguren uit het werk van de Duitse auteur J.M. Miller (zie aant. bij blz. 114). |
Blz. 108 Kleist: zie aant. bij blz. 87. |
Blz. 114 Miller: Johann Martin Miller (1750-1814), auteur van sentimentele romans zoals Siegwart en Karl von Burgheim, en van Gedichte waarin ‘An Damon’ opgenomen is. Zährchen: traantje. |
Blz. 117 uw begunstigde zangeres: Betje Wolff, ‘Het gelukkig buitenleven’ uit de Economische liedjes. |
Blz. 121 vrouw van Schaffelaar: Margriet van Essen (zie aant. bij blz. 7); ‘Aan den dood’ uit Iets van M-- (1780). |
Blz. 123 Klopstock: zie aant. bij blz. 40. |
Blz. 132 keten der wezens: opvatting dat alles wat geschapen is één, in volmaaktheid opklimmende keten vormt, van dode materie via levende wezens naar louter geestelijke wezens. |
Blz. 133 serail: harem. |
Blz. 134 Van den Berg: zie aant. bij blz. 10; gedicht ‘Aan de opkomende zon’ werd gewijzigd opgenomen in zijn Proeven van geestelijke oden en liederen, dl. 3. |
Blz. 137 Voet: Johannes Eusebius Voet (1705-1778), auteur van Stichtelyke gedichten, en gezangen. |
| |
| |
Blz. 142 Berzeba: de aartsvader Abraham woonde o.a. te Ber-Seba in zuidelijk Juda, nabij Hebron. |
Blz. 144 Martinet: zie aant. bij blz. 49. |
Blz. 146 de schone Nachtzanger: waarschijnlijk Edward Young (zie aant. bij blz. 79). |
Blz. 147 Van Alphen: Hieronymus van Alphen (1746-1803), dichter van stichtelijke liederen en kinderliedjes. De ‘cantate’ is ‘De Starrenhemel’ uit Mengelingen in proze en poëzy. |
Blz. 149 de bevallige dichter: de psalmist (Psalm 8:4,5). Feith: Rhijnvis Feith (1753-1824), sentimenteel dichter en romanschrijver; citaat uit ‘De nacht’, opgenomen in Oden en gedichten. |
Blz. 154 kiep: draagmand. |
Blz. 155 Poot: Hubert Korneliszoon Poot (1684-1733), dichter van ‘Akkerleven’, opgenomen in zijn Gedichten. |
Blz. 156 kruidben: mand voor groente. |
Blz. 160 't is toch maar an de weg te gaan: variant op ’'t Is mij maar om den weg te gaan’, een versregel van Jodocus van Lodenstein (1620-1677), dichter van de Uyt-spanningen. |
Blz. 162 Alexander: Alexander de Grote (356-326), koning van Macedonië, voorbeeld van een wereldveroveraar. |
Blz. 169 Van den Berg: zie aant. bij blz. 9 en 10. |
Blz. 174 God in het onweder: een bewerking door Van den Berg naar Johann Peter Uz (1720-1796), opgenomen in de Proeven van geestelijke oden en liederen. |
Blz. 180 Van den Berg: zie aant. bij blz. 9 en 10. |
Blz. 185 braken van de hennep: het kneuzen van de stengels. hekelen: d.m.v. plankje met rechtopstaande tanden de lange vezels uit het vlas winnen. |
Blz. 186 Gessner: zie aant. bij blz. 91; ‘Abel’ is het bijbels heldendicht Der Tod Abels. |
Blz. 194 Jacobi: Johann Georg Jacobi (1740-1814), lyrisch dichter en redacteur van tijdschrift voor vrouwen Iris; citaat uit ‘Die Winterreise’. |
| |
| |
Blz. 196 ijdelheid: vergankelijkheid. |
Blz. 196 brak: jachthond. |
Blz. 198 Sagt, wo sind die Veilchen hin: citaat uit ‘Vergänglichkeit’ door J.G. Jacobi (zie aant. bij blz. 194). |
Blz. 199 De afgaande herfst: als ‘De herfst’ opgenomen in E.M. Post Voor eenzaamen (1789). |
Blz. 203 De roos die op uw koontjes gloort: ‘Aan Cefise’ door R. Feith (zie aant. bij blz. 149), opgenomen in het ‘Mengelwerk’ bij de Julia en in de Oden en gedichten. |
Blz. 204 Hervey: James Hervey (1714-1758), schrijver van de Meditations among the tombs; het grafschrift is uit de Nederlandse vertaling Godvruchtige overdenkingen. |
Blz. 204 dier: dierbaar. |
Blz. 212 Van Alphen: zie aant. bij blz. 147; citaat uit ‘Blij vooruitzicht’, opgenomen in P.L. van de Kasteele en H. van Alphen Proeve van stichtelijke mengel-poëzij (1771), |
|
|