ik die het aangenaamste der jaargetijden - al wat de lente beloofde, al wat de zomer kweekte, brengt de herfst tot rijpheid; schoon hij de natuur allengskens van haar schoonheid berooft, en de voortekens van een gehele verwoesting begint te vertonen. Bij hem vergelijk ik een verwelkende schoonheid, die weleer het sieraad harer sekse was, maar die, terwijl zij de verwoesting des tijds op haar gelaat vertoont, bij toenemende jaren, haar geoeffende geest doet schitteren, en zich, en anderen, schadeloos stelt voor het gemis harer jeugdige bevalligheid. - Gelukkige vrouw die dit ondervindt! Wat is schoonheid op zich zelf? De ware schoonheid is gelegen, niet in enige betoverende aanvalligheden, maar in die edele trekken, die een deugdzame ziel op het gelaat vormt, die door de veranderingen der jaren niet vernield kunnen worden. - De geest dan te verbeteren, is het ware middel om wezenlijke schoonheid, in spijt van tijd en toeval, te bewaren, en een overwinnend vermogen te behouden op edele harten, die alleen onze aandacht verdienen.
Toen ik straks langs de wijngaard wandelde en zijn milde trossen aanzag, dacht ik aan het gezegde van de Zaligmaker; ‘Ik ben de wijnstok en gij zijt de ranken, zo gij in mij blijft, zult gij vele vruchten dragen.’
Wat, dacht ik, is dit blijven in Jezus anders dan de uitoefening van een levendig geloof? daardoor trekt men groeisappen uit hem tot wasdom in de deugd. - Gebrek aan dit geloof is dan een genoegzame oorzaak van het weinig vruchten dragen. Zo zeker als het is dat wij buiten Jezus niets doen kunnen, zo zeker is het, dat wij in hem alles vermogen. En wat maakt het geloof zo weinig werkzaam dan onoplettendheid op Gods woord, en op ons eigen hart? - Geven wij daarop acht, dan zien wij onze eigen armoede en Jezus algenoegzaamheid, en zo ras wij dat beide geloven, zullen wij niet traag zijn om van hem gebruik te maken.
Ik geloof ook dat een vals denkbeeld van het Christenleven hierin veel nadeel doet. Het is toch niet genoeg, dat wij onze